top of page
Search

20. Heaven and Hell...

  • Writer: Marc Krone
    Marc Krone
  • Jan 24, 2021
  • 18 min read

Updated: Feb 16, 2021



4 juli 2020

In tegenstelling tot mijn vroege ontwaken op de berg word ik pas rond 7:30 uur wakker op mijn zoldertje.

Zo totaal anders dan in de natuur, dan wil je meteen weten hoe het ermee staat buiten de tent. Hier heb ik een larmoyant verlangen om zo lang mogelijk te blijven liggen. Geen bedrukking maar een intens gevoel van geborgenheid. Ik droom van kopjes Café au Lait door mijn vriendin gebracht en die vervolgens buitenbeds-koel weer in bed stapt en haar koude voeten warmt tussen mijn benen. Dat is jammer genoeg het teken dat je als de donder je bed uit moet. Verlangen naar iets dat je zo pijnlijk verloren bent is het recept voor vallende depressie.


[Gemeen eigenlijk: je mag niet eens ongestraft dromen over wat je niet meer hebt op het gevaar af dat je het dat het je, behalve verlangend, ook nog depressief maakt.

Terwijl je het niet hebt, mag je er ook nog niet eens aan denken.]

Ondanks dat ik bang ben dat ik voor de tweede keer te laat aan tafel verschijn, dwing ik mezelf eerst twintig minuten te mediteren.

Dat is tegelijkertijd weldadig, nerveus-makend en doodsaai. Ik weet nooit welke van de drie deze keer de overhand zal hebben maar in Amsterdam en Triëste heeft het mij door de golven van doodsangst heen geholpen, dus lijkt het mij verstandig het beest zoveel mogelijk op afstand te houden met een dagelijkse onderhoudsbeurt.

Een goede training 'je stress de baas worden': niet meteen uit bed springen en ongerust aanschuiven beneden. Alsof alles in de wereld zou afhangen van mijn op tijd zijn. Ik denkt mijzelf met de kleinste zaken zo de zenuwen in. En dan ben ik nog maar 10 minuten wakker.

Ik leer stap voor stap mijn nerveuze obsessie met controle los te laten. Het is niet de controle zelf die mij de das omdoet, maar de obsessieve gedachten over wat er zou kunnen gebeuren als… en vul maar in.

Of het nou te laat komen voor het ontbijt is, of het steevast terug moeten naar mijn boot (ik woon op een woonboot) om te controleren of ik het gas wel heb uitgedaan. Ik ben al zo vaak van de autoweg terug gereden om dat te controleren. Waardoor ik vervolgens steevast te laat op weg was naar de volgende afspraak of verplichting. Mijn leven is altijd geregeerd geweest door angst. Angst het niet te kunnen, te laat te zijn, niet voorbereid te zijn, niet goed genoeg te zijn. Een soort van fundamentele onzekerheid die me nog harder deed lopen, nog hoger deed springen, nog langer deed volhouden.


Op de lagere school renden de jongens van mijn klas rond het blok naast de school.

We liepen niet tegen elkaar maar Hein-Dirk Nanninga had een horloge met secondewijzer (wauw!!!) en dus konden we van ieder individueel de tijd opnemen.

Hoe hard ik ook probeerde, en hoe hevig ik ook het bloed voor mijn ogen rende, ik hing met mijn tijd zo een beetje in de middenmoot.

Ik droomde voor mijzelf eeuwige roem en de bewondering van mijn schoolgenoten. Maar waar ik qua kracht en stoerheid het aflegde tegen Jeroen Kritz, qua snelheid waren jongens als Reinier Barendrecht mij dik de baas.

Totdat ik een eenvoudige list verzon.

Ik introduceerde de 10 rondjes.

Dat was een afstand die gewoon niemand volhield, laat staan bereid was te lopen.

Ik heerste vanaf dat moment.

En ik leerde: als je maar lang genoeg volhoud, dan haken zelfs de sterksten af. Vanaf dat moment leerde ik mijn overwinningen te halen via wilskracht en lange adem.


Maar dat harde lopen, dat hoge springen, dat nog langer volhouden is langzaam is dat aan het verdwijnen, merk ik op deze tocht. Dat is waarschijnlijk waarom ik zo van de natuur houd: je hebt er niks te vertellen, niets werkelijk in de hand. Zij is altijd groter en sterker. Je zal je moeten schikken naar omstandigheden, weer en terrein. Er is hier niks te manipuleren, niks te controleren.

Je merkt het aan deze familie die zo veel dichterbij de grond en de natuur leeft en meebuigt. Tijd is een veel vloeibaarder iets hier.

Ga nou maar zitten, en mediteer.


Een half uur later loop ik de kamer in. Illaria en Luciana hebben een geanimeerd gesprek aan tafel waar duidelijk al ontbeten is. Koffie?

Graag!

Waar het Italiaanse ontbijt decennialang niets anders was dat een kop koffie met wat koekjes, hebben, onder invloed van de gezondheidrages, ook muesli en yoghurt hun weg gevonden naar de Italiaanse ontbijttafel. De dochter des huizes lepelt traag haar yoghurt weg terwijl haar moeder voor ons alle drie nog cappuccini maakt. Waar ik naartoe ga vandaag?

“Ik zou het niet weten. Naar het westen“ Het meisje krijgt een dromerige blik. “Che figata“. Wat stoer, geil, tof. Ze vertelt over een trek die zij gemaakt heeft in de Himalaya‘s. Met wie? Met een vriendin van haar, die huttenwaard is, hier in de buurt. Met ogen vol vuur vertelt ze over de reis. Wat een geweldig jonge vrouw is dit: zo vol passie, verlangen en dromen, maar ook zo met haar benen op de grond. Ik had ooit graag een dochter als zij willen hebben.

Sommige dromen komen niet uit.

Nu is het een cadeau haar hier zo naast mij aan tafel te hebben en zo vol humor en vuur over haar passies te horen vertellen.

De vrouwen gaan mij wegbrengen naar de plek waar Luciana mij gisteren heeft opgepikt, om daarna haar dochter naar een shiatsu cursus te brengen.

Ik ga mijn rugzak pakken en als ik mijn, keurig uitgestalde, spullen weer allemaal hun plek gevonden hebben gaat Luciana alle keukenkastjes af. Te voorschijn komen muesli-repen, energie-gels, sportdrankjes en wat al niet meer. Ik moet het allemaal meenemen! "Je moet nog ver!" Ik vertel haar dat ik geen sportrepen en suiker-gevulde drankjes eet of drink maar vooral noten en af en toe chocolade. Ohhhh maar die heeft ze ook! Ik moet echt mijn best doen om niet vier kilo extra gewicht aan liefde en vriendschap, in de vorm van eten, mee te krijgen. Uiteindelijk opteer ik voor wat sesam-koekjes (ik heb nog een onaangebroken pak keks van mijn vrienden van eergisteren) en snoepjes. Luciana stopt nog snel twee gel-blisters in mijn borstzakje: “absoluut noodzakelijk”.


“Zou je op de eerste verdieping nog even mijn moeder goedendag willen zeggen?” La nonna is op haar post: in haar keuken. Wil ik echt geen koffie meer? Ik bedank haar voor haar gastvrijheid en haar onvoorstelbare kookkunsten. Zij hoort mij een beetje schuins aan en dan barst hij uit: “Ach eten… eten kan je overal! Iedereen kan koken. Nee het gaat niet om het eten, het gaat om het gezelschap!” Ik kijk naar dit wonder van een vrouw. Ze staat met betraande ogen in haar pijpenla. We omhelzen elkaar. Wat nou Corona. “Arrivideci!”

Terwijl ik met mijn rode rugzak de trap afloop merk ik dat een golf van warmte door me heen spoelt. Ik ga deze vrouw nooit meer zien maar ze heeft de afgelopen zeventien uur een onuitwisbare indruk gemaakt. Voor mij leeft zij voor altijd in haar kleine keuken door en leert mij in één grote golf van gastvrijheid en eenvoudige oprechtheid de zin van het leven: het leven en ervan te genieten. Moeder en kleindochter zullen mij via de bakker (o heerlijkheid) en het supermarktje (waar ik weer heel lang moeten zoeken naar pure chocolade) terug naar de vakantiekolonie rijden.

Hoe ouder ik word hoe verzenuwder ik word over tijd en planning. Vroeger kwam ik makkelijk te laat. Soms wel een uur. Ole Spoek (lange tijd mijn jongste vriend: hij was 10 toen ik 50 was) zei ooit op z’n twaalfde: “Marc kan niet op tijd komen, hij verzint altijd nog iets wat er moet gebeuren!” Hij had gelijk, als ik dreigde ergens te vroeg of op tijd te komen, ging ik snel nog even mijn band plakken of een heel ingewikkeld klusje doen. Maar nu, ouder, is het heftig andersom. Ik pis al in mijn broek bij de gedachte dat ik te laat zou kunnen komen. Het voelt een beetje als doodgaan. Als de dame voor mij in de supermarkt een uitgebreid gesprek begint over haar zieke man en kleinkinderen tegen de enige caissière kom ik bijna klaar van spanning en frustratie.

Is mij trouwens ooit wel eens echt gebeurd! Ik speelde in New York op een gegeven moment in het No Smoking Playhouse

( Het heette zo omdat hun eerste productie plaatsvond in een uitgebrande storefront op de Bowery. Norman en George, twee vrienden van mij, hadden besloten een gezelschap op te richten en zochten naar een theater. Norm, die met een uit elkaar vallende truck een zieltogend verhuisbedrijfje runde, reed op een dag downtown en zag er een net uitgebrande winkel. Hij kreeg een -volgens hemzelf- lumineus idee en belde bij een payphone op de hoek George die bij CBS werkte. “George I found our theatre“ schreeuwde hij. “I’ll come to pick you up...now“. Hij scheurde rammelend uptown en pikte George op 52nd street op.

Terug downtown stopt hij voor de zwartgeblakerde winkel en met een groots gebaar presenteert hij: “Our Theatre!!” George is heel eventjes in de war en zegt: “Maar Norm wat gaan we hier dan spelen?”

“Trojaanse vrouwen, natuurlijk! Dat speelt in de oorlog, dus de set hebben we al!”

“Maar hoe doen we het dan met kleedkamers enzo?”

“Net zo gemakkelijk, we zetten negentig stoelen binnen. De actrices verkleden zich in mijn truck, die parkeer ik om 20:00 uur met de achterkant tegen de winkel aan en we laten vijf soldaten de vrouwen de truck uitjagen, zo het verbrande decor in.”

Imaginaire kracht was niet hun zwakte zullen we maar zeggen. George was binnen tien minuten overtuigd. Drie weken later was de première. Op de bewuste zwoele lentedag zat het publiek nieuwsgierig naar dit nieuwe fenomeen van locatietheater (we spreken begin zeventiger jaren) volgepakt op klapstoelen achter in de zwartgeblakerde winkel. Om precies 20.00 uur stuift de enorme ‘International-Harvester’ truck van Norm achteruit de Bowery op en met gierende banden parkeert hij hem twee meter voor de open pui. Uit de cabine springen vijf in legeroutfit geklede acteurs die allemaal een levensecht lijkende stengun in de aanslag hebben. Ze gooien de achterdeuren van de truck open en trappen en slepen de actrices, in een overdonderende golf van Amerikaans Method Acting het zwartgeblakerde pand in.

Waar George en Norm, in hun theatrale enthousiasme, helaas niet aan gedacht hadden was de plaatselijke politie en buren in te lichten over deze uiterst kunstzinnige versie van Euripides’ drama. Een passerende agent ziet dit alles voor zijn ogen plaatsgrijpen en binnen no-time zijn ze omsingeld door militaire eenheden die met een cordon scherpschutters en politievoertuigen het theater ingesloten hebben.

De voorstelling werd weliswaar ontbonden, maar hun naam was gevestigd! Toen ze een aantal jaren later als definitief onderkomen een oud elektriciteits-verdeelstation op 45th street vonden noemden ze het ‘The No Smoking Playhouse’, omdat naar hun zeggen, één afgebrand theater wel genoeg was.)


Welnu.

In dat theater speelde in de tachtiger jaren rollen in uiteenlopende voorstellingen. Eén ervan was de zwakke komedie ‘Sweet and Sour’, over een Chinese restauranthouder die zijn geld vergokt aan paardenraces en uit frustratie zijn klanten gaat mishandelen…

Laat maar. Vraag maar niet door, sommige dingen zijn beter als we ze niet oprakelen.

De voorstelling speelde in het voorjaar. Op een zaterdag hadden we een 15.00 uur matinee.

Acteurs moeten in de regel anderhalf uur voor showtime binnen zijn en zich inschrijven op een lijst.

Ik was dus om 12:00 uur, ruim van tevoren, vanuit 77th straat en Broadway vertrokken. Toen ik echter in de subway zat bleek deze niet verder te rijden dan Columbus circle. Ik stapte uit en probeerde een taxi te vinden. Dat kostte me twinting minuten. Ik moest mij nu binnen een half uur melden maar de chauffeur waarschuwde mij: “it is Ninth-Avenue-Festival, it will be crowded”. Dat was een understatement. De taxi bewoog niet.

Ik wilde gaan lopen maar dat zou mij een uur gaan kosten en ik wilde niet een uur te laat aankomen. Ik hoopte dat 'we er wel door zouden raken' want op gewone dagen deden we er immers slechts 10 minuten over. Het volgende half uur schoten we maar 500 m op. De spanning liep torenhoog op door mijn besef dat ik, voor het eerst van mijn leven, in een heuse ‘Actors nightmare’ was beland. De hel op aarde: ik zou dus te laat zou komen voor een show! Door de ondragelijke spanning had ik zo vaak mijn bekkenbodemspier aangetrokken dat ik op de achterbank spontaan klaar kwam van ontreddering. Ik ben gaan rennen. En was 10 minuten na het geplande begin van de voorstelling binnen. Godzijdank was de helft van het publiek ook te laat. Zodat ik nog net tijd had mij op te frissen.


Het kan nog erger trouwens...

Veel later in mijn carrière, na terugkomst uit Amerika en na lange tijd bij het Werkteater, speelde ik een tijd in grote musicals. Ik kreeg in 'de Drie Musketiers' een droombaan: swing. Dat betekent dat ik zeven verschillende rollen uit mijn hoofd kende compleet met alle bijbehorende zwaardgevechten. Een helse hoeveelheid werk, maar zogezegd een geweldige job omdat ik niet, zo als alle anderen, elke dag hetzelfde speelde, maar afhankelijk van wie er ziek en of gewond was (en dat waren er nog al wat in dit drama met 46 zwaardzwaaiende oververmoeide en overwerkte mannen) speelde ik iedere avond iets anders. En dat kreeg ik bij binnenkomst pas te horen. Wij speelden acht voorstellingen per week. En de voorstellingen duurden een dikke drie uur.

Ik heb nog nooit mensen in het theater zo hard zien werken al in grote Musicalproducties.

Na een serie van meer dan honderd voorstellingen krijg je ook metaalmoeheid. Hoofdrolspelers die dag aan dag hetzelfde staan te doen knappen ook gewoon af na een tijd. De spelers vielen als witjes dus ik was vaak op, in allerlei verschillende combinaties van karakters. Zo af en toe speelde ik tot vijf rollen in een voorstelling. Dat betekende soms dat ik dan in de ene scene schreeuwde dat de engelsen in aantocht waren, om vervolgens - na een waanzinnige haastverkleding aan de andere kant van het toneel als Engelsman op te komen: schreeuwend dat ik niet bang was voor zulke lafbekken.

Hilarisch.

Tot op zekere dag ik backstage rondloop na het spelen van een aantal scenes in het kostuum van de Franse koninklijke garde. Zwart met rood lederen kniebroek met zwarte maillot en nauwsluitende laarzen, een zwart met rood lederen jas met 20 knopen en ... een donkerzwart pruik met vet lang haar en een staartje.

Op mijn schema staat dat de volgende opkomst van deze Rochford 20 minuten later is.

Dus ik loop gezellig naar boven naar het productiekantoor om een praatje te maken en wat koffie te leuten. Ik had het een beetje voorzien op de nieuwe produktie-dame en hing wat te flirten bij haar op kantoor. Na ongeveer tien minuten klinkt het plotseling door de intercom "Marc Krone met spoed naar het toneel, MET SPOED NAAR HET TONEEL." "Jeetje, je kan het ook overdrijven" mompel ik nog hardop terwijl ik de trap neem naar de verdieping lager.

Daar staan ongeveer 20 mensen in verschillende staten van verkleding mij in paniek en afgrijzen aan te kijken. "JE BENT OP!!!" roepen ze.

"Nee joh, pas over twintig minuten" stel ik ze gerust.

"NIET ALS ROCHFORD... ALS JAMES!!"

Plotseling realiseer ik mij dat ik vandaag NOG een rol moet spelen. James de kamerheer. En niet onbelangrijk: ik ben de enige die weet hoe de geheime bergplaats van de Franse Kroonjuwelen open kan.

Op het toneel zijn de twee andere acteurs die in de scene zitten intussen al twee minuten tijd aan het rekken en doelloos aan het improviseren met praatjes over het weer (ongelogen) en ander niet terzake doende stoplappen. Ik sta in het compleet het verkeerde kostuum -nota bene het kostuum van de vijand- dus kan zo niet op. Ik MOET mij eerst verkleden.

Ik geloof niet dat ooit iemand zo snel een compleet outfit van de koninklijke garde uit heeft getrokken. Als in een hysterische-stripverhaal-ontploffing vliegen links en rechts kledingstukken door de lucht en schiet ik half in het lichtblauwe pak van James. Niks geen maillot: dan maar harige benen!! Ik ren door de gang waar iemand de pruik openhoud zodat ik er zo met mijn hoofd in kan rennen. Ik schiet door, het toneel op terwijl ik mijn openstaande broek moet ophouden en mijn livrei-jasje moet dicht houden. Mijn pruik staat als een slecht gesnoeide kamerplant half scheef op mijn hoofd. "JAAAAMMMMMMMMES!!!??????

Net als ik struikelend opstuif schreeuwt de acteur die Buckingham speelt rood aangelopen van woede en frustratie Ik kom midden op het toneel tot stilstand: een zielig hoopje chaos. Bastiaan Ragas die achter Buckingham staat kan zijn lachen nauwelijks houden.

DE KROONJUWELEN!!!! HAAL DE KROONJUWELEN!!! Buldert de nu half-paarse Buckingham. Ik weet niet hoe snel ik moet doen wat mij gevraagd wordt. Ik lever de doos af die ik uit de geheime bergplaats haal en ren het toneel af. Recht naar mijn kleedkamer om mij te verdrinken... in de wastafel. Want dit is zo ongeveer het naarste wat een acteur kan overkomen.

Voor mij was het het teken dat het tijd werd iets anders te gaan doen in mijn leven. Als je zulke fouten gaat maken klopt er iets niet meer... Drie Musketiers was mijn op een na laatste produktie die ik ooit deed. Een jaar later stap ik in Antwerpen voor de laatste keer als acteur van het toneel.


Nu weer zo’n ellende: ik doe het dus weer eens twintig minuten over om twee repen chocola en wat noten te bemachtigen. Ik voel het weer eens ouderwets in mijn onderbuik. “Schiet nou eens op dom wijf!” hoor ik mezelf denken.

Wanneer leer ik het nou eens?

Buiten zit Illaria totaal relaxed te wachten in de auto. Mama staat even verderop wat te praten met wat dorpsbewoners.



Bij de marmergroeve zetten ze mij af. Precies waar ik gisteren de weg opklom. We nemen afscheid. Hier in dit dal dat gisteren nog zo verlaten en vijandig leek en nu zo vol warmte. Wat een mooie sterke vrouwen. De auto rijdt weg en ik loop zowaar bij half-zonnig weer bergop.



Ik voel mij deze dag sterk en de kilometers vliegen voorbij. Zelfs zo dat ik tot twee keer toe afslagen mis en ik plotseling op weg blijk er een prachtig liggende col waar een aantal bergwegen bij elkaar komen.

Waarom heb ik in vredesnaam die kaarten bij me als ik toch constatant fout loop? Tweeënhalf uur later blijk ik in een soort van wandelparadijs te zijn. Dichtbij is een makkelijk te bereiken hut voor dagjesmensen dus begint het iets drukker te worden. Zo eens in het halfuur loop ik een paartje tegemoet die met verrekijkers en G.P.S.-instrumenten hun nieuwe uitrusting aan het inlopen zijn. Ik voel mij een beetje woeste zwerver tussen zoveel parfum en deodorant.

Als ik op Passo Sesis sta zie ik op de kaart dat ik inderdaad vet veel kilometers heb opgelopen; het is nu plotseling ook druk. Mensen die rinkelend van de karabiniers op weg zijn naar de dichtbij gelegen Via Ferrara, terwijl ik als een berggeit springend van steen naar steen de juiste afslag naar de volgende col zoek. Weg van dit carnaval.

Een half uur later is het verlaten.

Ik ga steeds sneller lopen.

Het pad is redelijk vlak maar aangeplakt tegen een steile bergwand. Je voeten staan scheef ten opzichte van je benen en je moet je uiterste best doen om niet zijlings de berg af te schuiven. Vijftig meter verder, bij een licht ingestort stukje, staan een moeder en een zoon aan weerszijden van een plek waar het pad over vier meter is weggeschoven. De achttienjarige zoon weet niet goed wat hij moet doen, want zijn moeder durft niet verder. Het is een stoere vrouw van rond de 50, verweerde schoenen en jasje. Het uiterlijk van een pro. Maar… in haar lijf en ogen staat de angst.

Ze is als versteend, en durft nog voor, nog achteruit.

De zoon staat er vijf meter vandaan wanhopig naar te kijken.

Daar is hij: de angst. Als je er van buiten naar kijkt lijkt hij eigenlijk kinderachtig. Maar als je er inzit is hij verlammend en eist hij alles in je op.

Angst is zo sterk en gemeen dat hij je hele persoonlijkheid overschaduwd en lijkt te vernietigen.

Het is een machtig wapen realiseer ik mij: hou je tegenstanders in angst en je houdt ze klein.

Ik loop naar de zoon. “Tiene questo per un’attimo (hou dit even vast a.u.b.) zeg ik, terwijl ik mijn rugzak aan zijn voeten leg. Ik gooi mijn stokken er naast en probeer zo ontspannen mogelijk over te steken. Ik hoop dat mijn gespeelde lichtheid en ontspanning haar een beetje uit haar tunnelvisie haalt.

Maar dat is ijdele hoop.

Als ik bij haar aankom aankom grijpt zij mij vast met een greep als een ijzeren bankschroef. Ik voel haar nagels door de stof van mijn warmte jasje.

“Non’ c’e problema” zeg ik “Facciamolo insieme” (Geen probleem, we doen dit samen). Voetje voor voetje nemen we de hindernis; met haar aan mijn arm.

En het rare is, terwijl ze mij daverend vastklemt, leunt ze niet op mij.

Feitelijk heeft ze mij helemaal niet nodig.

Het moment dat we aan de overzijde op de vaste grond staan voel ik de spanning en angst als water uit haar vloeien. Alsof je de stop uit een halfvol bad trekt.

Haar ogen kijken weer, haar greep wordt zacht en ze krijgt een glimlach op haar gezicht dat langzaam weer kleur krijgt.

Ze bedankte mij uitgebreid en ik slinger mijn rugzak op. Voor de derde keer steek ik de instorting over.


Terwijl ik koers zet naar het noordwesten, waar grote bergen dreigend voor mij liggen vraag ik mij af, of ik mijzelf ook zo uit mijn angsten kan trekken. Ik zie net dat het zich alleen maar je gedachten afspeelt. En tijdens mijn eigen angst aanvallen is er bovendien geen fysiek ingestort pad. Uitsluitend machinaties van de geest die een waanbeeld creëren. Op de toppen van mijn aanvallen in Amsterdam speelde ik af en toe een geleide meditatie op mijn iPhone. De chocoladebruine stem van Steven Pende vroeg bijna onmiddellijk aan het begin van de sessie of er zich in je omgeving iets was wat een direct levensgevaarlijke dreiging vormde. Dat was het natuurlijk goddank nooit zo. Wat bleek: het was een hele slimme manier om een vinger achter de onverklaarbare onaantastbaarheid van de roestvrijstalen angst te krijgen. Een dood simpele constatering van het nu. Wat dat betreft hebben Eckhard Tolle, Boeddha en Goenka het allemaal over hetzelfde: irrationele angsten verdwijnen naarmate je meer in het nu durft te zijn.

Ik heb mijn twee maanden geleden proberen op te geven voor een tiendaagse cursus Vipassana. Tien dagen je mond houden en twaalf uur per dag mediteren om zo los te komen van verleden en toekomst en geheel en al in het NU komen. Tenminste zo heb ik het begrepen. Ik weet niet of het helpt of dat het zweverige onzin is want ik ben al twee keer uitgeloot en sta nu op een wachtlijst voor het eind van de zomer. Ik wacht af, we zullen wel zien.


Maar wat ik hier net leer zou wel eens goeie levensles kunnen. In de gekoesterde bescherming van de familie van gister en vanochtend laat die duivel zich niet zien. Heel even, in bed, slaat hij toe. Maar aan tafel, in de auto of keuken? Dan lijkt hij geen kans te hebben.

In mijn golven van desperate ontreddering heb ik geleerd dat ik mensen moet opzoeken. Ik vraag dan of ik in een hoekje op de bank mag. Deel uitmaken. Zoals ik gister in de keuken ‘erbij mocht’. Zou het daarmee te maken hebben? Dat ik diep in mij het gevoel gekweekt heb dat ik ‘er niet bij mag’?

Bij mijn goede vrienden Frank en Marlijn is hun logeerkamer al omgedoopt in ‘Kamer 2’. Altijd als ik uit de rails raak kan ik bij hen aankloppen en meeleven in de familie. Ze hebben al een aantal keer mijn leven gered met deze ruimhartige liefde.



Maar hier op deze berg is de situatie precair. Je bent alleen in je tentje op 2500 m en er is geen vangnet. Waar de eerste dagen de fysieke uitdagingen het grootste zijn, na verloop van tijd, naarmate je beter en beter in training raakt, wordt dat gewandel metaal zwaar.


Dit is de beroemde witte dag. Zo’n dag waarop weinig gebeurd en je lijkt te vliegen. Ik passeer wat forten op de grens van mijn zoveelste overgang van Italië naar Oostenrijk. Het landschap is adembenemend mooi. Sneeuw, roze, groen, blauwe lucht, witte-watten-wolken. Ik lijk zo verdwaald in een folder van de Oostenrijkse Alpenvereniging.



Na drie uur is er zelfs een verrassing! Een heuse hut. Ik zijg neer. Op het kleine terras in de schaduw zit er een handjevol mensen bier te drinken. Ik bestel een cappuccino en ga buiten mijn waterfles en waterzak bijvullen. Het is 15.00 uur en ik moet gaan uitkijken naar een slaapplaats. Na de allerslechtste koffie in jaren is het duidelijk dat ik hier niet wil blijven: oploskoffie van de Aldi met gesteriliseerde melk, een slecht humeur plus twintig minuten wachttijd voor de ‘luttele’ som van € 4,20. Schande en smerig.

Het reguliere pad blijk te zijn ingestort door ijsval. Vijfhonderd meter van de hut vind ik allemaal angstaanjagende waarschuwingsborden. Dus moet ik weer terug klimmen en informeren wat een mogelijke route is van hieruit naar het westen. Mijn antipathie voor de hut zijn en zijn uitbaters neemt met drie punten toe. Waarom niet hier een bordje of waarschuwing ter plekke? Waarom moet ik nutteloos onverrichte zaken heen en weer lopen? Om 17:00 uur passeer ik een aantal schitterende watervallen op weg omhoog. Ik ben bezig te klimmen naar het begin van een graatroute. Vanaf morgen zal ik twee dagen op hoogte over die graat de grens blijven volgen maar daarvoor moet ik nu nog 700 m klimmen. Om 18:30 uur, terwijl de zon al wat langere schaduwen werpt, kom ik uitgeput op een kleine hoogvlakte. Voor mij ligt een klein meertje. Af en toe is het meteen duidelijk. Hier is het. Veel mooier gaat het niet meer worden! Een kampeerplek, water, uitzicht en zonsondergang.


Ik ben compleet doorweekt. Het eerste half uur kan ik geen pap meer zeggen. Ik hang wat rond vind een klein bronnetje met helder schoon water en zet thee. Dan zet ik mijn tent op deze paradijselijke plek. Maak noedels die ik met twee tentharingen bij wijze van chopsticks eet. Half naakt in de avondzon. Ik heb vandaag 2000 hoogtemeters gemaakt ik ben negen uur onderweg geweest. Mijn lijf voelt goed: alles lijkt perfectie. Maar diep onder mijn borstbeen is het onrustig.

Het is of al deze schoonheid er niet echt in kan.

Ik maak tientallen foto’s. Loop heen en weer. Het lijkt wel of ik wanhopig tijd en indrukken probeer vast te houden. Ik weet dat ik in het paradijs ben. Maar op de een of andere manier wil het niet van mijn hoofd naar mijn hart. Ik ga uiteindelijk zitten aan de oever van het meertje en barst heel even in een heftig snikken uit. Het is om wanhopig van te worden. Ik voel me plotseling zoooo onvoorstelbaar eenzaam. Tientallen reizen en vakanties schieten voorbij waarin ik voor zeegezichten heb gestaan op Griekse eilanden, gelopen heb in romantische steden of zoals nu, verdwaald in de bergen, gestuit ben op adembenemende vergezichten, waarbij ik mij voornam ooit mijn geliefde er mee naar toe te nemen… Het lijkt wel of ik al eeuwig alleen op weg ben door dit leven. Alsof delen alleen voor anderen is weggelegd. Ik loop naar de rand van het plateau. Boven het dal komt een volle maan op in de nu wolkenloze koele avond hemel.



Het alsof ik in een Japanse prent sta. Verpletterende schoonheid met de voorbode voor een ijzige nacht. Ik stel me voor hoe mijn ex wakker wordt aan de andere kant van de wereld. In de warme armen van de tropen. En ineens is alle power en lichtheid, alle kracht en snelheid van de afgelopen dag verdwenen. Ik sta als een bang en alleen jongetje van acht op een donkere bergpas.

Terwijl achter mij de verdwijnende zon mijn schaduw in de nacht laat oplossen.

Ik spreid mijn slaapmatje uit voor de tent in trek al mijn kleren aan die ik heb. Ondersokken, bovensokken, panty, thermisch ondergoed, loop broekje, warmte jasje, regenjack en ga zitten mediteren. Ik probeer me te concentreren op mijn adem die mijn neus in komt. Mijn gedachten willen alleen maar naar mijn wanhopige paniek die als een gewonde hond door mijn lijf jankt. Afwisselend is het pijn, eenzaamheid, angst, verdriet, golven van woede en teleurstelling die als een jeugdelftal in een kluitje vechten om de bal. Trillend van kou en innerlijke verwarring zit ik in het steeds helderder wordend maanlicht. Ik voel het op mijn wang een beetje trekken van het opgedroogde zout van mijn zweet en mijn tranen. Na vijfentwintig minuten ben ik rustiger.

Is dit dan? Moet ik ergens voor boeten? Doe ik het niet genoeg mijn best? Ik kan niet meer denken. Hoop dat mijn slaap mij zal verlossen van de milkshake in mijn hoofd en hart. “But in that sleep of death what dreams may come?” Beducht kruip in mijn tent en probeer de slaap te vatten. Als ik om 4:00 uur van de kou wakker word realiseer ik mij dat het in mijn slaap niet veel beter toeven is. Al de hele nacht heb ik angstig liggen woelen en draaien. Boven mij staat de volle maan die ijzig op mijn tentje neerkijkt en ziet hoe ik, terwijl mijn adem dampt, even snel plas. Dan bij gebrek aan beter kruip ik weer in bed.

Nog een paar uur proberen te slapen dan maar.




 
 
 

Recent Posts

See All
40. Under way

29 juli 2020 Krinner - Hoch Frederik. Het is een genoegelijke wandeling. De zon schijnt en we lopen door het sprookjesbos. Gisteren was...

 
 
 
39. Een steen in het water

28 juli 2020 6:30 dichte hut het parmantige heertje De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Of in normaal Nederlands: het...

 
 
 

Comments


Join My Mailing List

Thanks for submitting!

  • Instagram
  • YouTube
bottom of page