26. En dan wat...?
- Marc Krone
- Dec 20, 2021
- 19 min read
Updated: Dec 24, 2021

12 juli 2020
Weg uit Leckfeld alm
Terug naar Sillianhütte, de berghut Elmo Dagjesmensen en €16 lopen
Pizza in Sesto.
De wonderlijke Almenweg.
De vreselijke toeristen hutten.
De beklimming
Dan de 3 Zinnen
De zonsondergang met kamperende Fransen
Als mijn was gedaan is en ik heb gedroomd, geslapen en geschreven wordt het na tweeënhalve dag tijd om door te trekken.
Met lichte weemoed neem ik afscheid van mijn nieuwe thuis. Philip heeft geweigerd ook maar iets op de rekening te zetten en wil voor de drie nachten met eten en drinken €60. We zijn volgens hem vrienden en geestverwanten, vandaar. Ik heb niets in te brengen.
Ik sta om half acht gepakt en gezakt buiten kijk nog een keer het dal in en neem afscheid.

Stop dat nou nooit? Dat gevoel dat je je hele leven achterlaat op elke plek waar je ook maar een beetje geland bent? Ik doe mij altijd voor als de grote avonturier, maak nooit plannen, durf alles volgens mijn vrienden. Maar meer en meer begin ik te geloven dat het één grote vlucht is. Ik wil eigenlijk gewoon met m’n dekens over mijn hoofd in bed liggen terwijl iemand anders voor mij zorgt en mij een kopje thee komt brengen, maar in mijn verbeten poging dat te ontkennen (zelluf doen!!) bedenk ik de raarste en ingewikkeldste opdrachten en uitvluchten om er maar voor te zorgen dat ik niet wordt versleten voor een watje. Of meer nog dat ik de kans loop dat ik misschien wel in bed lig maar dat niemand zo gek zal zijn om mij die gedroomde kopjes thee te brengen. Ik ben niks waard. Daarom sta ik hier.
Meteen moet ik ook heel hard lachen. Ik heb net ongeveer een korting van €200 euro gekregen van een geweldige man met wie ik binnen vierentwintig uur een innige vriendschap heb gekregen en die blijkbaar heel anders over mij denkt dat ikzelf. Is de mens gewoon verslaafd aan zielig doen? Ben ik een rupsje nooitgenoeg? Is het gewoon blindheid?
Of geef ik vrouwen zoveel macht dat ze zo met mijn hele inboedel naar buiten lopen?
Al deze gedachten die dwars door elkaar door mijn hoofd denderen maken mij gelukkig nogal giechelig en vrolijk: ik snap dat ik snap dat ik iets niet helemaal snap. Volgens mij ligt het antwoord altijd achter de volgende berg.
De klim is langer dan ik mij herinner van een paar dagen geleden, maar het is vroeg en zonnig en dat maakt veel goed. Op de tweesprong waar ik Mike vaarwel zei loop ik hem nu achterna. Het is liefelijk en links en rechts grazen koeien.

We staan op de rand van een nieuw gebied. Want de rauwheid van de afgelopen dagen heeft plaats gemaakt voor een wat weidsere uitgestrektheid aan de einder. Hier houden de Karnische Alpen op terwijl aan de overkant van het dal de eerste tekenen van de Italiaanse Dolomieten opreizen.


Op de glooiende graat voor mij zie ik in de verte de markante grenshut van Monte Elmo.
En ik kan 360˚ rond mij kijken.
Alle zelftwijfel en haat van eerder verdwijnt als sneeuw voor de zon. In de sprankelende ochtendlucht gekust door een zacht en koel windje laat de wereld even zien waar het werkelijk over gaat in het leven. In het langgerekte dal links van mij liggen wolken als watten in de diepte met daarboven de gezaagde tanden van de Sextner Alpen en daarachter de Dolomieten. Achter mij glimlachen de toppen waar ik een paar dagen geleden bijna het leven liet. Alsof ze schijnen te zeggen: “goed gedaan jochie; pas op: we zijn niet altijd zo aardig”. Ik heb een serieuze les gehad van een liefhebbende coach die mij een goedbedoelde maar pijnlijke schop onder mijn kont heeft verkocht.
Naast de toppen kan ik het eindeloze Lesachtal inkijken waarlangs ik heen en weer gereisd ben om de Smart te halen.
“I’m on the top of the world lookin’ down on creation
and the only explanation I can find
Is the love that I found, ever since you’ve been around.
Your love’s put me at the top of the world.”
Het liedje van de Carpenters wil even maar niet uit mijn hoofd. Niet helemaal duidelijk wie dan eigenlijk de “you” in dit liedje is, maar ik denk schouderophalend, dat mijn psychologe het wel gezonde zelfliefde zal noemen. Wat dan ook, de wind waait alle zorgen uit mijn hoofd. En ik maak adembenemende filmpjes.
Een uur klimmen later (ik heb besloten de om via de top van Elmo te gaan) sta ik op de vreemde bult. De grenshut is vervallen en ontoegankelijk.

Er heerst een heftig melancholieke sfeer van verlatenheid en voorbijheid. Misschien ook omdat je hier op 2433 meter tussen twee verdwenen werelden staat die ooit waren. Een plek zo woestbevochten. Het is alsof de doden je van twee kanten toeroepen hen niet te vergeten… of je hen kan verzekeren dat hun offers niet tevergeefs waren. De droevige constatering is dat ik dat allemaal niet kan. Alles zinkt uiteindelijk weg in de onverschilligheid van de tijd.
Op heel veel plekken waar je wandelt vind je de overblijfselen van pijn en wanhoop. In de Elzas bijvoorbeeld waar ik lang geleden toen ik een ongeplande doorsteek maakte door een bos, plotseling op de overblijfselen van een mitrailleursnest stuitte. Naast oud prikkeldraad vond ik geroeste geëmailleerde schildjes met de namen van omgekomen soldaten losliggend tussen de bladeren en bovendien her en der overblijfselen van graven. Of tijdens de oversteek van St. Dalmatio in Italië over de passen en toppen van Gli Alpi Maritime vond ik tientallen gedenk monumentjes voor de joodse families die de fascisten van Mussolini trachtten te ontvluchten naar Frankrijk aan de andere kant van de bergen. Om daar na half doodgevroren aangekomen te zijn als nog door Pétain naar de vernietigingskampen te worden gestuurd.
En langs de hele GR5 en via Alpina tussen Genève en Nice rizzelt het van de forten, kazematten, uitkijkposten, gedenkstenen en graven die een grote verzameling pijn en wanhoop zijn. Een wrange ode aan ons menselijk onvermogen.
Hier op deze winderige top staat een bescheiden Crucifix. Spijkers door je handen en voeten maar gelukkig wel een minuscuul alpendakje tegen de regen. Rare jongens die Katholieken.
“Arie aan de rekstok”, zoals mijn moeder Jezusbeelden steevast noemde.
Ik denk aan haar. Ze is al negen jaar dood. Niet gestorven, maar meer opgelost. Ze werd kleiner en kleiner, dunner en dunner zonder ook maar iets van haar helderheid te verliezen. Scherp, liefdevol en toch… hoekig en eigengereid.
Nu negen jaar later merken wij, haar kinderen dat zij, met al haar vastberaden bescheidenheid oneindig veel meer indruk heeft achtergelaten dan onze lawaaiige en neurotisch aanwezige vader. Toen ze uiteindelijk door teveel te racen met haar scootmobiel (die stand ‘schildpad’ en stand ‘haas’ had en natuurlijk altijd op ‘haas’ stond) uiteindelijk in een onvermijdelijke backflip belandde, en zij met een hersenschudding in het OLVG verdween, bezwoer ze mijn zuster om haar zo snel mogelijk weer thuis te brengen. “Ziekenhuizen zijn de slechtste plekken om ziek te zijn” aldus Hassan, die nota bene zelf haar hele werkzame leven verpleegster was geweest in het Burgerziekenhuis in Amsterdam. (Waar ze meer dan 50 jaar werkte en geen cent pensioen ontving omdat de schoften haar stiekem op tijdelijke contracten hadden gehouden). Mijn broer en zus brachten haar naar haar eigen vertrouwde bed aan het Sarphatipark. Daar liggend als een kleine muis tussen de witte lakens verklaarde ze dat ze het een “sof” vond. Toen ze noodgedwongen een keer door mijn broer was verschoond nadat ze door alle pijn, stress, ouderdom en vermoeidheid een keer in haar bed had gekakt lag haar besluit vast. Alles, maar niet zo.
De volgende dag, terwijl mijn zus aan haar bed zat om te vragen of ze nog iets nodig had, hakte ze kloek de knoop door en stierf.
Volgens mij gewoon door besluitvastigheid: ze heeft zichzelf doodgedacht.
Patty, mijn zuster, vertelde dat ze de eerst helft van een seconde zich nog afvroeg wat ze nodig had, en het volgende deel van dezelfde seconde zich realiseerde dat onze moeder stervende was. “Ze keek mij even verbaasd aan, alsof ze zeggen wou: “oh dit is het dus: doodgaan”. Het volgende moment was ze verdwenen.”
Heroïsch in al zijn eenvoud.
Mijn moeder heette eigenlijk Margareta Hendrika Teunisse. Greetje voor intimi. Ze kwam uit een een Haagse middenstands gezin (haar vader had een kleine melkfabriek die ten tijde van de beurskrach failliet was gegaan) en had 8 zussen en een broer. Een nog oudere broer, moeders eerstgeborene, was een vroege wiegendood gestorven.
Greetje was de jongste van de lange rij meisjes met witte strikken in het haar die ons op vergeelde foto’s serieus aankeken. Op haar 16e was ze gaan werken als verpleeghulp in de Rudolf Steiner Kliniek in Den Haag. Daarna, na het behalen van haar “kruisje” en “ooievaartje” als verpleegster in Amsterdam.
Daar in het Burgerziekenhuis aan de Linnaeusstraat ontmoette ze mijn vader, zittend aan het bed van zijn zoon Bob die met een longontsteking was opgenomen.
Een aantal maanden ervoor was er een gekostumeerd feest geweest voor het verplegend personeel en had mijn moeder bij gebrek aan geld van een aantal lakens een “harem uitdossing” gefabriceerd. Vanaf dat moment had ze van haar collega’tjes de bijnaam Hassan gekregen. Een naam die vervolgens voor haar hele leven de hare werd. Ik geloof dat er nauwelijks iemand was die wist hoe ze werkelijk heette. En zo werden mijn ouders “Bob en Hassan”. Twee schuilnamen. Heel passend en treffend voor mensen van de oorlogsgeneratie die nadien zoveel verborgen meenden te moeten houden.
De wind wakkert een beetje aan en Italië lokt. Een echte espresso: daar heb ik zin in. Ik loop lichtvoetig het pad verder af en stoot onmiddellijk op de onontkoombare kazematten die met holle ogen van de kozijnloze ramen het dal in staren.

En als ik over de rand van de steile afdaling onder mij kijk zie ik de eerste tekenen van een skigebied.
Helaas ik zal eerst een door liften en wintersport-toeristme verpest landschap doormoeten. Tanden op elkaar en doorzwemmen Jantje.
Half uur later ben ik op het bergstation van Monte di Mezzo. En een vallende depressie ligt op de loer: een Kalverstraat vol mensen die dik en ijs etend hun rotzooi links en rechts op de grond gooien maakt mij achtereenvolgens moedeloos en woedend. Ook weinig volwassen voor een een aspiring boeddhist.
Enfin, de cabinelift is een whopping €16,— enkel. Dat betekent dat deze mensen allemaal €32 euri betalen om hier wanhopig rond te hangen.
Ik snap echt niets van de mensheid. Ik kom al heel mijn leven op plekken die op de een of andere manier leeg en verlaten zijn en daardoor een heerlijk soort echtheid hebben.
Ik fietste door Frankrijk, Italië en Zwitserland in 1975. Ik ben in die acht weken welgeteld één andere fietser tegengekomen.
In 1993 reisde ik maanden door een totaal leeg Vietnam. Vijf toeristen gezien. Allemaal in Halong Bay. De koningsgraven van Hué?Allemaal gezien zonder één andere bezoeker.
Het eerder genoemde verlaten Cesky Krumlovsky en het Bohemen van de 70er en 80er jaren: leeg.
Het was allemaal voor de komst van de low cost airlines, mobieltjes en internet.
Ik weet het, ik klink als een oude lul maar ik kan niet voelen met teveel ijs en hamburgers om mij heen.
En hier al helemaal niet: ik probeer eindelijk weer een beetje in een wandelmood te komen heb ik dit.
Ik duik behendig onder het bergstation van de gondelbaan door en weg ben ik.
Nog geen drie minuten later is het weer doodstil. Het slingerende pad ligt er voornaam en verlaten bij. Goed onderhouden en breed. Ik vind het voor de verandering nu eens niet erg. Gewoon zo snel mogelijk beneden aankomen en zorgen dat we het dal oversteken.
Ik realiseer mij dat de eerste helft van de tocht, ondanks de lengte en hoogte, veel over de graat van de Karnische scheidingsrug liep en daarmee redelijk eenvoudige kilometers waren: naar verhouding niet al te veel hoogtemeters. Nu met de Dolomieten in zicht zal het steeds meer “op en af” worden. Klimmen tot boven de 3000 meter om daarna weer af te dalen naar het dal. Je stiekem natuurlijk lopen opwinden dat je weer naar boven moet of mistroostig worden omdat er maar geen eind aan die kutafdaling komt.
Er zijn trouwens twee afdalingen die mij in het bijzonder bijstaan. Het afdalen in noordelijke richting vanaf het Refuge de Bise naar het meer van Genève. En de afdaling in zuidelijke richting op de GR5 naar Modane. Beide zijn ze in mijn herinnering schier eindeloos en gekmakend.
Op een bepaald moment, na vele uren, ga je bijna eisen dat je “er” bent. Meestal ben je dan net over de helft maar toch hoop je na iedere volgende bocht op verlossing. Die dan nog eens zovele uren niet komt. Uiteindelijk kan een dergelijke afdaling je letterlijk tot tranen brengen. Ik heb -ik geef het toe- al meermalen wanhopig naast een pad gezeten. Totaal kapot en gefrustreerd; de werkelijkheid vervloekend en mijn ongebreidelde woede nauwelijks de baas.
Als weer eens een doorgewinterde veelloper in het zoveelste glossy artikel opmerkt dat lange-afstands-wandelen zo kalmerend voor de ziel is, liegt i dat i scheelziet. Het is juist een beproeving voor je diep menselijke ongeduld, uithoudingsvermogen en de kunst van het verdragen.
Terug in het dal achter een kop koffie is het allemaal te verklaren en te beredeneren maar op de berg zijn we allemaal zeurende mieren.
Het nummer van Nina Simone blijft maar door mijn hoofd malen.
En voor het eerst deze vakantie zoek ik muziek op, op mijn telefoon. Terwijl ik naar beneden loop blér ik met haar koffiebruine stem mee:
Everything must change
Nothing remains the same
Everyone must change
No one and nothing remains the same
Young becomes old
Oh oh, mysteries do unfold
'Cause that's the way of time
Nothing and no one remains the same
There is so little in life you can be sure of
Except the rain comes from the clouds
Sunlight from the sky
And hummingbirds do fly
Young becomes old
And mysteries do unfold
That's the way of time
Nothing, no one remains unchanged
There are so little things,
so few things in life you can be sure of
Except rain comes from the clouds
Sunlight from the sky
And hummingbirds do fly
Everything must change
Everything, everything must change
Ik leer de woorden uit mijn hoofd, en zing zo hard mee dat ik op een bepaald moment mij de tranen in mijn ogen zing.
Met elke zin stromen er meer langs mijn wangen.
“Young become the old, and mysteries do unfold”.
Ik voel mij, terwijl ik hier door de bossen struin, plotseling zo oud. Zo oud.
Midden op het pad stop ik, en ga een flink potje staan huilen
Ik probeer naar de boomtoppen te kijken en de vogels te horen.
Het is alsof hier, op een van de meest nietszeggende plekken van deze wandeling, plotseling mijn hart breekt. Vijf minuten lang sta ik geluidloos te janken. In een hevig verlangen om vastgehouden te worden.
Een vijfjarig jongetje in eenzame paniek.
Halve herinneringen aan vage gebeurtenissen van heel lang geleden. Een golf van weemoed om verloren dingen en vergeten verdriet.
Het is alsof ik een enorm brok pijn door mij heen moet huilen.
Moedeloos en totaal zonder verdediging sta ik maar zo’n beetje.
Ik moet denken aan het moment dat ik, een paar maanden geleden tijdens een wandeling met een vriendin plotseling midden in een bos nabij Arnhem ook zo ineenstortte en moest huilen. Realiseerde mij toen dat er niets anders opzat dan echt proberen de verdwenen liefde los te laten. Ik had mij tot dat moment wijsgemaakt dat het allemaal “een misverstand” was, en dat het zich waarschijnlijk allemaal nog wel zou oplossen. Maar toen het besef werkelijk indaalde dat het hier echt “over en sluiten” was, stortte met een droom ook ikzelf letterlijk ter aarde.
Het is iets met verlaten worden. Ik weet dat het waarschijnlijk geen zin heeft om ernaar te graven. Al honderd maal gedaan in het verleden; en op geen enkele canapé of fauteuil bij welke psycholoog, zielknijper of auralezer dan ook, heeft het fatale verlatingsmoment zich vertoont. Ik heb het opgegeven. Soms moet je je gewoon bij dingen neerleggen. En trouwens wat maakt het uit of ik als tweejarige in een station ben achtergelaten. Stel dat ik het mij plotseling hier in dit bos herinner… Wat gaat het mij helpen? Een lome vermoeidheid komt over mij en ik zet mij slungelig in beweging. Lekker slordig lopen. Als een balorig kind. Je haalt als je alleen bent een beetje vreugde uit de meest infantiele onzin.

Een uur later is het grootste hoogteverschil overbrugd. Ik loop in een lieflijk alpenlandschap met hier en daar een enkele boerderij.
Dan komt mij vanaf het dal een middelbare dame tegemoet. Zij is gekleed in een smetteloos deux piece compleet met parelketting en is luidkeels gekluisterd aan haar mobile telefoon. In breedsprakig Italiaans heeft zij een verhitte discussie met een bekende aan de andere kant. Ze loopt druk gebarend langzaam het tot weg geworden pad op. Ze ziet mij niet, zo is ze in het gesprek verwikkeld. Ik sta stil en langzaam loopt ze mij in haar mantelpak en bijpassende molières voorbij, een ware stortvloed van staccato Italiaans in de mobiel schreeuwend.
Ik heb het idee dat ik in een vreemde art-film terecht ben gekomen.
Midden op het pad staar ik haar na.
Beneden aangekomen is er een klein stadje aan een doorlopende hoofdweg waar slierten motorrijders langsscheuren en kinderen zeuren om ijsjes.
Ik heb vandaag eigenlijk nog niks van betekenis gelopen, maar besluit dat ik een beloning verdien. Om te vieren dat we in Italië zijn.
Ik tracteer mijzelf op een pizza. Naast het riviertje. Met witte wijn. En de espresso.
Aan de smetteloos gedekte tafel met papieren tafellaken dondert plotseling de zon op mij neer. En alles om mij heen glimlacht.

Na de veel te machtige maaltijd loop ik lang de beek langzaam door het vlakke dal naar het zuiden.
De zon schijnt.
Ik lijk verdwaald in een NS-dagtocht. Wandelaars her en der, vijfhonderd meter verder evenwijdig aan het pad de weg: ik heb helemaal niet het idee dat ik in de Dolomieten loop.
Weer een uur verder ben ik uit de bewoonde wereld en gaat het licht stijgende pad schitterend kronkelend door oude alpenweiden waar tientallen kleine herdershutjes staan. En raar genoeg hoge statige bomen, die helemaal niet thuis horen in een landschap als dit. Het geeft een sprookjesachtige sfeer. Een beetje elfenland in “Lord of the Rings” stijl.

Rondom zijn ongemerkt tomeloos hoge en ruige bergen verschenen in het zo kenmerkende Dolomieten silhouet: woest en verticaal. Dit gebergte is strenger en dreigender dan waar ik vandaan kom. Het is alsof ik een nieuwe wereld betreed, met de liefelijke velden waar ik nu doorheen dwaal als laatste oase.

In mijn totale naïviteit heb ik niet door dat ik voor de tweede keer vandaag een toeristenmagneet nader. Aan het einde van de uitgestrekte alpendroom doemt er een grote lelijke hut op. Eigenlijk meer een fout strandpaviljoen met volle terrassen en een parkeerplaats. Hoe Italiaans… En niet lang daarna: nog een hut. En dan pas dringt het tot mij door dat ik op weg ben naar een van de meest iconische plekken van de Italiaanse alpen. Omdat ik gewoon als een kip zonder kop van Slovenië naar Monaco loop en dus niet door heb dat ik de “Tre Cime di Laveredo” nader. Bij een houten hek komt mij een golf van mensen tegemoet die de berg afstromen.
Ik begin wat brommerig mij een weg tegen de meute in te banen. Wat doen al die mensen hier op mijn pad hoor ik mijzelf denken. Een geluk, ik ben de enige die naar omhoog loopt. Dus ik hoop dat, eenmaal boven, het misschien wel mee zal vallen.
Het is steil, soms zelfs gewoon in de rotsen uitgehakte trappen. En het twee dagen stilzitten doet zich gevoelen. Het is tegen vijven als de stroom mensen plaats gemaakt heeft voor een verlaten rotslandschap.

Er spuiten stromen water uit het gebergte. En nu de zon warmer kleurt is het om mij heen van intense schoonheid. Ik staar mij tijdens de korte pauze’s omhoog helemaal scheel.
Twee rotsplateaus verder kijk ik plots op een tweetal meertjes liggen. Een gedroomde kampeerplek.

Maar ook… als ik van hieruit de meertjes kan zien, sta je daar wel heel erg onbeschut. Dan ontwaar ik, als twee mieren, in rode jassen gestoken klimmers die bezig zijn hun tent op te zetten op de oevers. Opgelost dus. Door.
Dan na nog een oplopend plateau verschijnt aan de einder het dak van de beroemde hut Locatelli. Met een doel in zicht blijk er altijd nog extra reserve in de tank te zitten.
In een pijnlijke uitputtende sprint klim ik naar het zadel. Daar is het niet de hut die indruk maakt maar de zinderende stilte van het uitzicht. Voor mij liggen de drie aan elkaar geplakte toppen van de Tre Cime, ook bekend als die Drei Zinnen. Al duizend keer op foto’s gezien. Maar hier is het de licht suizende wind, de op vliegende kraaien, de geur van kalksteen en het wezenloos mooie spel van het avondlicht op de wolken die je even de adem afsnijdt. Elke keer vergeet ik weer waarom lopen zo magisch is. In je hoofd worden de plekken uit het verleden een soort van 2D briefkaarten. In je hoofd ruikt het naar niets, het maakt geen geluid, het is niet warm of koud daar, en geen enkele herinnering of foto kan godzijdank tippen aan de indrukovergieting die dit is.
Ik gooi mijn rugzak op een tafel voor de hut. Het is stil. Dank Corona!

En ik weet niet wat ik moet doen om het allemaal binnen te drinken.
Verweest loop ik maar zo’n beetje heen en weer. Zonder doel. En met elke meter komt het zachte windje van een andere kant. Geluiden zijn als eindeloos verstild in de onmetelijkheid. Bovendien heb je geen enkele referentie meer: geen idee hoe ver weg die toppen liggen, hoe hoog ze zijn. Plotseling voel ik mij als een prehistorische mens die oog in oog staat met allerlei natuurverschijnselen die niet te begrijpen of te verklaren zijn. De mens op juiste grootte. En waarom vind ik dat nou zo fijn?

Waar komt die huiver voor insta-zelfinmportance toch vandaan?
Ik heb mijn hele leven al een afkeer (angst?) voor grotere groepen en ego opwekkende evenementen. Mijn eerste en laatste popfestival was in 1971 in het Amsterdamse Bos. Pink Floyd, Humble Pie, CCC, en Focus. Het regende veel en iedereen was cool en hip. Ik heb twee dagen rondgelopen met een gat in mijn ziel. Wanhopig zoekend waar “het” nou was. Ik had eerst het vreselijke gevoel van misplaatst en missen vanwege dat ik niet cool, slim, volwassen, talentvol of oud genoeg zou zijn. En dat allemaal bovenop het het feit dat Simone (mijn onbeantwoorde puber-liefde) niet met mij wilde zoenen.
Eenmaal terug thuis, waar een evengrote leegte op mij wachtte realiseerde ik mij dat dit werkelijk een van de meest deprimerende ervaringen was geweest van mijn pril adolescente leven. Later toen ik al lang en breed cool, volwassen, slim, talentvol en oud was voelde ik mij op willekeurig welk moment eigenlijk precies zo als toen als ik mij in groepen van meer dan 5 mensen bevond.
Je verandert niet echt als je ouder wordt: je went gewoon aan je autisme. En op een bepaald moment ga je houden van je tekortkomingen.
Het landschap heeft een magische manier van je ziel schoonblazen. De flarden wind lijken heel zacht lachend je donkere gedachten te stelen en in de de echoloze verten vanwaaruit het gekras van bergkraaien schijnt te komen, verwaaien mijn zorgen en pijn. Er is even helemaal niets meer dan alleen het hier en nu.
Laat ik het geheim dan maar verklappen. Dat is precies waarom steeds meer mensen in de bergen gaan wandelen. De pijn en en de vermoeidheid halen je meedogenloos uit je gedachten. Het is een soort van instant Boeddhisme. Het ligt in die korte momenten tussen de totale uitputting en het moment dat je weer kan nadenken. Vaak maar een kwestie van tientallen seconden. Maar in die ogenblikken ben je helemaal los van je gedachten. Je wordt niet meer bestuurd door die radiostem in je hoofd die vierentwintig uur per dag aanstaat. Overdag als de commentator van de werkelijkheid en ’s nachts als de onuitputtelijke dromenmachine. Alles zwijgt vanbinnen. Een korte tijd van wat de boeddhisten ‘verlichting’ noemen. En hier staand begrijp ik plotseling dat dat woord niets te maken heeft met ‘licht’ maar met ‘gewicht’. Die gedachten-leegte maakt dat je je niet meer bewust bent van je lichaam. Een vreemde staat van gewichtsloosheid die je bijna doorzichtig lijkt te maken. Je hebt een aan tranen verwant zacht trillen achter je ogen en een mild zoemen in je borst.
Dan is het weg.
En ik sta weer gewoon boven op een bergpas. M’n rugzak achterlatend ga ik onder de hut op zoek naar een kampeerplek.
De grijze kalksteen doet denken aan de bergen in Slovenië en Montenegro: keiharde grijze rotsen met grillige spleten en messcherpe randen waar je gemeen je handen aan ophaalt. Het is steilig. Gelukkig steken er her en der plukken gras uit de spleten. Dat betekent dat je kans hebt dat je nog ergens een haring in kwijt kan. Als je tenminste ergens een vlak stukje van anderhalve vierkante meter kan vinden. En dat valt nog niet mee!
Na een half uur traditioneel twijfelen kies ik een plek die door kan gaan als “minst ongeschikt. Ik moet mijn haringen gedeeltelijk vervangen door grote brokken steen waar ik met lange verlengingen mijn scheerlijnen aan vastknoop.
Als ik dan uitgeput in de tent val en ik tegen de snel opkruipende kou met kleren en al in mijn slaapzak gedoken ben ontvouwt zich recht voor mij een soort technicolor schouwspel dat grenst aan überkitsch. De ondergaande avondzon trekt warme zonnestralen over de langzaam optrekkende wolkenpartijen. De verticale toppen van de Tre Cime komen langzaam tevoorschijn; ik fantaseer er heftige Wagneriaanse muziek van John Williams bij.
Heel even. Want twee ogenblikken later realiseer ik mij dat licht suizende wind in de stilte van deze wijdsheid en de optrekkende kou het uitzicht eigenlijk veel imposanter maakt dan welke muziek dan ook.
“One touch of nature makes the whole world kin”
Twee franse meisjes, die in een tentje vijftig meter verderop staan komen buurten en vragen of ze mijn kaarten mogen inkijken.
Ze zijn mooi. Afgetraind. En heel frans.
Voor niets bang lijkt. Ze klimmen en ik zie met lichte weemoed de sterke en pezige lijven onder hun kleren.
Er flitsen momenten voorbij uit het verleden waar ik mijn leven redde op de pure kracht die ik had en die ik nu bij hen zie.
Een jaar of tien geleden was ik waarschijnlijk op de toppen van mijn fysieke fitheid.
Nu merk ik dat ik voorzichtiger word. Af en toe zelfs licht bang. Maar in tegenstelling tot wat ik vreesde maakt het mij niet droevig of afgunstig. Als ik naar deze stoere meiden kijk is hun kracht en schoonheid niet zozeer opwindend of geil maar meer zoals je kijkt naar een schitterend schilderij van Boulanger: met een heerlijk licht soort van hunkering naar schoonheid.
Ze ruiken een beetje naar vrouwenzweet en wasmiddel. Ik ben zedig verliefd.
De bazige van de twee geeft mij een serieus lesje in padvinderij. Zij verslijt mij, dat staat op haar gezicht te lezen, voor een halfgare amateur. Wat ik welbeschouwd ook ben. Ik speel ondertussen een beetje de onnozele. Dat maakt leuke dingen los. Verhalen, adviezen en uitleg over dingen die ik niet uitgelegd hoef te krijgen, maar het is heerlijk om haar mij heel serieus te horen onderwijzen. Af en toe wisselen de meiden ook even een ratelende dialoog in schitterend onbegrijpelijk muzikaal Frans dat als gezang langs mijn ruggengraat rilt.
Ik laat de laatste tijd niet meteen het achterste van mijn tong zien. Tot voor kort deed ik altijd mijn stinkende best om mijn verhaal kwijt te raken. Veel aan opschepperij grenzende prietpraat over hoe goed en hoe fantastisch mijn leven wel niet was. Het is een van de eigenschappen die ik werkelijk verafschuw in mijzelf. Vaak hoorde ik achteraf mijzelf kakelen en schaamde mij postuum dood.
Hoe onvoorstelbaar onzeker was ik, dat ik constant de ander moest overtuigen van mijn onschatbare waarde?
Had iemand een berg beklommen? De mijne was moeilijker. Een ongeluk gehad? Het mijne was ernstiger. Een spannende gebeurtenis op het toneel? Mijne was tenminste twaalf keer zo spannend. Ik geloof dat ik een bloedhekel zou hebben aan mijzelf als ik mij nu zou tegenkomen. Enfin, probeer tegenwoordig meer te luisteren in plaats van de hele tijd aan het woord te zijn. (Er gaat nu een hoongelach op om mij heen). Verbijsterend wat je zoal hoort…
De meiden doen mij voelen hoe alleen ik ben de afgelopen tijd. Niet eenzaam, maar alleen.
Toegegeven alleen zijn is niet alleen maar moeilijk, maar ook vaak heerlijk. Alleenheid is volgens mij zwaar onderschat. Het maakt je gevoeliger, milder, minder “on edge”. Nu ik alleen loop, is de tijd van elastiek. Alles voegt zich naar mij. Maar op dit moment word ik plotseling weer overgoten door golven van emotionele turbulentie. Pijn verlies woede en onmacht is plotseling weer terug, maar nu tegelijkertijd met een diep verlangen om de nacht door te brengen tussen deze twee meiden. Niet zozeer vanwege een verlangen naar sex (je moet trouwens wel heel erg je best doen om niet te bevriezen dan) maar vooral om een gevoel van geborgen zijn. De adem van iemand op je gezicht te voelen. Het lichaam van een ander tegen je aan, terwijl je armen omhelzen. Nabijheid. Thuiskomen.
Ik schudt mijzelf wakker uit mijn mijmeringen en zeg dat de meiden dat ze de kaarten kunnen meenemen. Ik doe of ik ga koken. Anders wordt het straks nog moeilijker dat ze weggaan.
En, het zou geen gek idee zijn als ik inderdaad iets warms naar binnen zou slaan.
Als ik weer alleen ben en op het gasje wat thee en noodles gemaakt heb is er plotseling onrust om mij heen. Ik klim uit mijn tentje en zie waarom. Her er der, ver uit elkaar hebben zich een paar groepjes mensen verzameld om de dalende avondzon op de drie toppen tegenover ons te bewonderen. En ik moet het toegeven, het is onvoorstelbaar.
Help! Nog een heftige emotie die vecht om een plaatsje in mijn ziel.

Ik ben lamgeslagen. Weet niet meer of ik schreeuwen moet of lachen of huilen of moedeloos neerzitten. Ik ga zitten kijken. Vernikkelend van de kou. En eenzaam. Als ik het niet dacht. Zit je bij het mooiste uitzicht van de afgelopen twee weken, springt de laffe beer van de angst je in je nek.
Na tien minuten sjok ik moedeloos terug mijn tent in.
Laat ik maar gaan slapen, morgen is het weer licht.
Ik doe nauwelijks moeite om mij uit te kleden en kruip weer in mijn slaapzak. Het is onaangedaan stil om mij heen. Er is alleen een heel zacht flappen van mijn luifel.

Ik slik een brok in mijn keel weg en vervloek… ja wat?
Maar dat kan ik niet meer bedenken als ik in een onrustige slaap val.
Weer erg genoten van je fysieke en mentale avonturen. De achtbaan van emoties, het commentaar van zelf en die niet aflatende ‘dialogues interieurs’ zo eerlijk en herkenbaar verwoord, helpen mij je beter te leren kennen. Dank daarvoor.