27. Just another day at the office
- Marc Krone
- Dec 31, 2021
- 11 min read
Updated: Jan 3, 2022

13 juli
Landro de Portugees
Geen zin 34 Standelhosattel
Geen fort? Platzwiese ribbetjes, Stolla Alm kut. De 3
Foute plek, goede plek. Cadin.
13 juli 2020
Om vijf uur wakker. Het was koud en ik moet pissen. Tja wat anders kan je zeggen. Je zit in zo’n tent de hele tijd tussen kou en zweten in.
Moest heel hard lachen vannacht: we hadden een voorstelling met Camerata Trajectina (een Utrechts barokensemble) die letterlijk in het water viel: een acteur gleed uit en viel in het water en het was hilarisch (je had erbij moeten zijn)
Zes uur op. Licht ontbijt met worst en een koffie.
Ja hoogte geeft rare voorkeuren.
Ondertussen tonen de Tre Cimi zich in al hun luister; dan trekt er een ochtendmist uit het dal op en: weg zijn ze.

De meiden zijn net voor mij vertrokken. Het maakt niet uit hoe vroeg je opstaat het voelt altijd laat, als anderen een voorsprong hebben.
Ik kijk in de richting waarin zij verdwenen zijn. Een schitterende hoogtewoestijn en twijfel even of ik niet een dag of twee dagen zal omlopen via het rotsmassief. Het is zo verleidelijk. Ook omdat ik dan niet meteen alle hoogte die ik gisteren heb gewonnen moet opgeven.
Maar als ik zo doorga kom pas over vijf jaar in Monaco aan. Dus loop ik in totale verlatenheid lichtvoetig naar beneden het nieuwe dal in. Weemoedig: heb ik wel genoeg genoten? Heb ik wel alle schoonheid kunnen bevatten? Het zijn op zich idiote gedachten maar toch spelen ze af en toe door mijn Calvinistische hoofd.
Ik val twee keer, maar ala. Het is waar: de snelste kilometers maakt je voor twaalf uur ’s ochtends.
Ik passeer beken, een jagershut en twee uur later: een dal.
En idyllischer kan het nauwelijks: oude stallen en grijsbruine koeien in de ochtendzon.

Italiaanser kan ook bijna niet: want even verder ligt Hotel Tre Cime, aan de weg naast de Kapel van Landro. Hoe krijgen ze het toch voor elkaar? Werkelijk overal waar het voetpad de bewoonde wereld raakt ligt er in Italië op de een of andere manier een plek waar je kunt eten en drinken. Ik zijg neer: cappuccino en een brioche, we zijn er nu toch! En terwijl ik buiten op een bankje hang landt er een vlinder op mijn sokken…
Geluk is compleet.
Ik bevind mij in een wezenloze tijdloosheid. Het is 8.15 uur ’s ochtends terwijl ik al een complete dag achter de rug heb. De zon (ja ik durf het bijna niet te geloven, maar een waterige zon staat in een wolkenloze hemel) viert de tijdloosheid mee.
Nog een cappuccino: ik wil hier nooit meer weg. Terwijl: dit is goedbeschouwd een oudbakken hotel aan een doorgaande dalweg. Hier is niets bijzonders. Maar ik houd van deze nietszeggendheid.
Nietszeggendheid zegt namelijk niets in Italië.
Ik was in Milaan.
Lies, een vriendin van mij woont daar al zo ongeveer haar hele leven en ze nam mij op een dag mee op sleeptouw in haar dagelijkse beslommeringen. Je kan mij geen groter plezier doen dan mijzelf te kunnen onderdompelen in het ‘normale leven’ van een ander. En dat was precies wat er die dag gebeurde. Eerst naar een winkel in loodgieters benodigdheden om een manchet voor de valpijp van haar WC pot te kopen. Bij het doortrekken lekte die.
In een warme en zonnige zijstraat in een portico bevind zich achter onafzienbaar hoge glazen deuren, ondoorzichtig van jarenlange ophoping van heet stof een negentiende eeuws aandoende werkplaats met enorme opslagkasten en een lange toonbank.
De zaak is gevuld met mannen.
Werklui. Zo weggelopen uit een film van da Sica. Overalls, werkbroeken, petten, snorren, gedoofde sigaretten tussen de lippen en lederen werkman schoenen met veters van verschillende lengten. De mannen praten niet, maar schreeuwen elkaar losse zinnen toe, maten van schroefdraden en lengtes van lipjes aan zinken goten. Men lacht vet en maakt in onbegrijpelijk dialect dubbelzinnige opmerkingen. Maar alles met een onmetelijke warmte. We moeten wachten. Ondanks dat het bijna lunchtijd is deert het de mannen achter de toonbank niet. Met een stoïcijns geduld worden er schroeven uitgeteld en nagels afgewogen. Alles gaat in bruin papieren puntzakken.
Als we uiteindelijk aan de beurt zijn legt Liesje uit wat we nodig hebben.
De man achter de toonbank begrijpt ons onmiddellijk: interieur of exterieur wil hij weten? Eentje die in de aanvoer van de WC pot zit: interieur lijkt ons. Hij knikt. En de maat?
De maat? Lies en ik kijken elkaar even aan. We hadden ons niet gerealiseerd dat er in toiletpotvalpijpmachetten verschillende maten bestonden.
Ehh zoiets, probeer ik, en geeft een kleine tien centimeter aan tussen duim en wijsvinger. De professor in de loodgieterkunde kijkt moeilijk. Hij lacht ons niet uit of is in het geheel niet laatdunkend door zoveel onkunde maar is serieus begaan met de situatie. “Zijn er verschillende maten dan?” vraag ik, in de hoop dat ik als hij er een aantal laat zien ik er met mijn timmermansoog er de juiste uit zal kunnen plukken.
Hij kijkt mij oprecht bezorgd aan en trekt een twee meter brede lade achter hem open. Er liggen ongelogen 20 verschillende maten en vormen netjes naast elkaar. “Cazzo” zucht ik ontregeld en geïmponeerd. “Tanti” knikt hij.
Hier is het niet dat ze de juiste maat niet hebben, zoals in Nederland, hier is het probleem dat ze er teveel hebben.
We staan verslagen achter te kijken naar de imponerende keuze.
“13,4 is de meest voorkomende maat bij potten uit de jaren 50-60” verlost onze heiland ons. Hij heeft niet alleen een milde kijk op de mensheid, maar heeft blijkbaar ook aan onze gezichten gezien in wat voor appartement Lies woont. Een ware helderziende gildenbroeder.
Ja we kunnen m ruilen, maar na vieren weer want zo gaan ze eten.
En voor een bedrag dat zelfs in Lire belachelijk laag zou zijn wordt de lichtbruine rubberen machette in een bijpassende bruine zak gedaan.
Buiten in de zinderende zon voel ik mij intens gelukkig. Waarom geeft een half uur IKEA je zelfmoordneigingen en een half uur hier je een intens geluksgevoel?
Dezelfde middag, na een bezoek aan een totaal verlaten maar onafzienbare terracotta fabriek waar we een paar gebakken beeldjes moeten ophalen en waar ik, terwijl Lies bezig is, langs schitterende ouderwetse dakpan machines en lange opslagplaatsen met terracotta beelden en bewerkte manshoge bloempotten slenter, neemt ze mij mee naar een nabijgelegen gehucht. Ik schat ongeveer 50 inwoners op de kruising van twee C wegen in een nietszeggende laagvlakte. In een van de twee elkaar kruisende straten bevind zich een trattoria.

Een onooglijke “hole in the wall” waar naast een bar met zinken tap, een verkooploket met sigaretten en lotto-kaartjes, een uitgebreide vitrine met locale worsten en kazen ook een tafelvoetbalspel staat.

Naast deze multifunctionele bar is een kleine eetkamer is die op haar beurt weer vol staat met onzinnige prullaria. Ik zie een kale boom die dienst doet als kapstok een mahonie gefineerde grammofoonkast, een kinderbureau als opslag voor peper zout en olijfolie, vergeelde prenten en lotto uitslagen bord zonder uitslagen. Op de vijf wankele tafels liggen donkerrode tafellakens met papieren covers. Eromheen plastic Thonet-stoelen. De inrichting is kortom eclectisch.

We bestellen het dagmenu.
En dan voltrekt zich een wonder. Er verschijnen uit de onzichtbare keuken de meest onvoorstelbare gerechten. Ik moet regelmatig om mij heen kijken om er zeker van te zijn dat ik niet gefilmd wordt door een verborgen kamera.
Ik ben echt totaal van mijn stuk. Het heeft ook geen zin om te proberen iets ervan te omschrijven zonder in wijnproefplatitudes te vervallen, maar geweldige pasta’s, stoofpotten, polentagerechten en heftig eenvoudig en doeltreffende toetjes volgen elkaar op.
Een uur later lopen we via de achterdeur naar buiten.
Daar bevind zich op een viezelige binnenplaats ook een half overdekt terras. Met weer vijf tafeltjes.
Als ik hierbuiten een filmpje tracht op te nemen, komt er een van de gasten nogal dreigend op mij af: of ik alsjeblieft dat onmiddellijk wil wissen.
Hoezo?
“Omdat ik niet wil dat mijn vrouw erachter komt dat ik hier met mijn vriendin zit” zegt hij met een brede zwaai naar de hoogblonde vrouw met stevige boezem die net een tiramisu zit weg te werken.
Ik kijk de man aan en vermoed dat dit soort maar één keer iets vraagt.
En gedwee wis ik het filmpje.
Zoals ik al zei: nietszeggendheid zegt niets in Italië
Terug naar Hotel Tre Cime.
De jonge donkerharige ober probeert ondertussen wanhopig een praatje met mij aan te knopen.
Hij blijkt een Portugees die in zijn prille bestaan al een draaierig-makende hoeveelheid omzwervingen gemaakt heeft.
Konstanz, Genève, Lisboa, Bordeaux overal heeft hij gewerkt. Als kok, afwasser, ober, in hotels cafés en restaurants. Maar nergens heeft hij het langer dan een jaar uitgezongen. Het lijkt alsof de duivel hem op de hielen zit.
Maar zo fijn als het vaak is om met vreemden te praten, zo ongemakkelijk is het nu. Op de een of andere manier krijg ik het idee dat de jongen iets van mij wil. Wat is mij onduidelijk want ik zie er uit als een ongewassen beer.
Maar ik weet dat als je hem thuis uitnodigt, hij nooit meer weggaat.
Ik heb de onhebbelijke eigenschap om op deze momenten heel stuurs en onbereikbaar te worden. Maar dat zijn slechts kolen op het vuur van zijn aandacht vragende stortvloed van vragen en onsamenhangende verhalen over zijn hectisch bestaan. Ik ga na een tijdje briefkaarten zitten schrijven. En gelukkig komt er andere gast langs. Een vaste blijkbaar.
En hongerig naar aandacht stort hij nu zijn woordenvloed uit over de nieuwkomer.
Na uur kan ik het echt niet meer aan mijzelf verkopen en reken ik af.
Ik moet echt een paar kilometers maken.
Nog een keer kijk ik terug naar het schitterende massief waar ik vandaan kom.

Dan klim ik met frisse tegenzin de 14 op die precies achter het -intussen weer doodstille-hotel begint.
De tocht is even mooi als gevaarlijk want het pad loopt steil tegen de flank van de berg omhoog. Het is zo smal dat het af en toe half in de muur is gehakt. Over lange gedeelten is het ingestort, wat het vertrouwen niet vergroot. Daar waar het in de diepte is gestort is het improviserend passeerbaar gemaakt met stalen kabels, houten vlonders en trappen. Dan doemt er plotseling een rond mansgat, gehakt in de rots op, als doorgang door een uitloper.

Het is allemaal van een adembenemende schoonheid.
Als ik door het gat gelopen ben kan ik het smalle aan de berg bevestigde kronkelpad goed volgen. Helemaal gezekerd met staaldraad in de rotswand.
Op een lang stuk ligt -alweer- een houten overspanning.
Staand op de wiebelige constructie kan je zestig meter lager kijken door de brede kieren in de planken.
“For someone with vertigo, is this not the way to go” mompel ik hardop, om mijzelf een beetje te vermaken. Zeker omdat, op heel smalle plekken, de pinnen die de staalkabel moeten fixeren door paniekerig trekken zijn losgekomen. Je hebt dus feitelijk niets aan die kabels langs het zestig centimeter smalle pad.
Het is even eng als geweldig.
Het meest heerlijke is dat bij al deze schoonheid ik zon heb in totale verlatenheid .

Behalve de Portugees en zijn klant alweer een hele dag geen levend wezen gezien. De eenzaamheid doet mij goed. Langzamerhand ben ik gewend geraakt aan de geluiden van de bergen. Het knarsen onder mijn voeten, de wind in de struiken, het hoge gillen van de marmotten. Als je boven de 2800 meter komt zijn er bovendien de kraaien die grillig zweven op de thermiek. En af en toe valt er een losgeraakte steen het dal in. Het zijn allemaal geruststellende geluiden geworden die mij dagelijks omringen. En het allerfijnste is, dat de onrust en de angsten lijken te verdwijnen.
Het zijn alleen nog de ochtenden die zwaar zijn. Maar eenmaal op pad vloeien alle zorgen langzaam weg. Dat gaat nog wat worden de komende dagen. Want als je niets meer hebt om je zorgen over te maken of angstig over te voelen, dan komt de ware zwaarte van de tocht om de hoek kijken.
Zoals mijn psychologe ooit snedig opmerkte: “geen zorgen, jij vindt wel weer iets nieuws om je zorgen over te maken!”
Doorgewinterde berglopers vinden uiteindelijk niet de fysieke inspanning het zwaarste maar de mentale druk. Het dag aan dag maar moeten opstaan en doorgaan, terwijl je langzaam uit het oog verliest waarom ook weer. Even terugkijkend heb ik mij welbeschouwd hier rennend naar toe bewogen, met de duivel op mijn hielen. Het was zwaar, toegegeven, maar mijn hoofd was te vol om mij te vervelen.
En dat schijnt het grote gevecht te gaan worden.
Ik ben benieuwd.

Op dit moment nog even helemaal niet want de omgeving is te gillend mooi om ook maar iets qua verveling toe te laten.
De 34 is echt prachtig: gevaarlijk en rustig.
Als ik na een paar uur in een nauwe vallei in de zon loop zie ik aan de einder een oud fort.
Op het zadel La Sella di Monte Specie liggen inderdaad oude verdedigings werken. Een gebouw met ultrakleine openingen. Schietgaten of temperatuurvasthoudende vensters.

Koeien hoor ik. Ik ben dus naar een hoogvlakte geklommen, niet bijster: 2200 meter maar een ideale plek om vee te laten grazen.
En meteen klinkt er een weemoedig geklingel. Beneden op de flauw naar omlaag lopende helling ontwaar ik een Almhut: de Magla Prato Piazza
Er waait een vlag. Dat betekent dat er iets te drinken is.
Dus: voorwaarts!

...
2 uur later.
Na dat bier was het kwaad kersen eten, alles deed pijn.
Als een soort zombie sjokte ik door het liefelijke land,
Maar het doet er allemaal niet meer toe vandaag. Het is schoonheid en zon. En dat vergoed alles.
Ik loop uren in verdwaasde verbazing door een National Geographic documentaire zonder begin en of eind.
En mijn psychologe heeft gelijk: ik boer de hele tijd nare gassen op. Gelukkig iets om de vreugde te versjteren.

Ik heb mij nog langs een tweede almhut gesleept met de slechts gehumeurde waard aller tijden. Weggestopt in een hoekje van de vallei krijgt deze Stolla hut een blinkende 2 van de vakjury.
Maar na een paar hallucinerende mooie uren loop ik weer naar boven…
Nou ja, ik strompel en stop bij een bron.
Een minuscuul plekje met uitzicht op het dal.
Misschien dat ik hier…
En dan begint het eeuwige wikken en wegen.
- Het ligt wel mooi maar…
- Drie vierkante meter met een verticale drop van twintig. Als is vannacht ga slaapwandelen ben ik dood. - Maar wel lekker een bron… dus vers water. - Echter nogal dicht bij het pad dus van een beetje naakt ronddansen kan geen sprake zijn.
Ik twijfel ongeveer een half uur terwijl ik uitgeblust een beetje rondhang.
Het bier en de slechte ribbetjes die ik op de Magla Prato Piazza heb genuttigd spelen mij nog altijd parten. Scheten latend en boerend loop ik licht jammerend vanwege brandend maagzuur heen en weer. Waarop baseer je beslissingen? Ik wordt gek van het niet weten naar welke stem ik moet luisteren.
Als ik dan uiteindelijk mijn t-shirt uittrek om dat in de bron te wassen hoor ik stemmen. Stemmen?! Ik sta stil en luister. Een hele hoop stemmen! Of de duvel er mee speelt: om de hoek van boven verschijnt een groep wandelaars. Middelbare mensen met hele kleine rugzakjes, terugkerend van een dagtocht. Voorop een jonge gids met een licht verveeld en moe gezicht. Hij heeft het gehad met de groep, dat kan je wel zien. De rest sloft wat wezenloos achter hem aan. Twee minuten duurt het... en ze zijn weg. Als een fata morgana.
Dat geeft de doorslag. Ik pak alles in en met de moed der wanhoop klim ik verder. Alles maar niet zo pal op het pad.
Als je ook maar even twijfelt moet je ALTIJD door. Dat zeg ik toch!!
De eerder genoemde Maike (van de slechte restaurants en de goede sex) had ook de neiging om als het ergens halfgaar en shit was te denken dat het elders nog wel erger zou kunnen zijn. Ik ben daarom met haar op veel plekken gestrand of heb dingen niet gedaan waardoor ik het achteraf echt doodzonde vond dat ik naar haar geluisterd had. Een goed, of beter, slecht voorbeeld is een avond aan het meer van Thun. We waren moe en die kut Zwitsers hadden allemaal privé huizen langs dat meer gezet zodat er nergens een leuk hotelletje of pension langs het meer stond maar hekken met plaatjes van waakhonden.
Uiteindelijk reden we langs een vreselijke pizzeria annex hotel aan de weg. Maike was onwrikbaar: nee, we gingen niet nog verder zoeken. Het ging alleen nog maar erger worden. Stel je voor. Dus zaten we een half uur later aan een Zwitserse pizza (no further comment) en kregen we een kleine kamer op de eerste verdieping van het steriele gebouw.
Wat niet buiten op de gevel had gestaan was, dat de baas in de kelder ook de plaatselijke disco uitbaatte. Tot half drie lagen we te shaken in ons bed. En dit keer van slechte muziek.
De volgende dag na een slechtgehumeurd ontbijt passeerden we wel drie superleuke en uiterst pittoreske herbergjes nog geen half uur van de vermaledijde danskelder.
O.K. Ik moet tot haar verdediging wel toegeven dat ze jaren later over een keer toen ik boven Kandersteg mijn poot had stijf gehouden (en haar totaal tegen haar zin tegen een berg op meesleepte, en wij als enige in een totaal verlaten sprookjes hut met rood-witte luiken hadden overnacht, compleet met haardvuren en naakt stargazing) ze mij zei dat dat een van haar mooiste herinneringen was, en ze wel degelijk van de bergen hield.
Het late licht van de middag kleurt de bergen en de klim is mooi. Een uur later bereik ik de Cadin Campla. Een bescheiden vlakte aan de voet van een uitgestorven gletsjer.

De vlakte is een opgedroogd moeras waar nu struiken opstaan en hoge grassen. Omgeven door een aantal drieduizenders is de plek magisch mooi.
“Zie je wel” mompel ik in mijzelf. En doe vanbinnen een rondedansje. Ik vind na veel heen en weer stampen een geweldige plek voor de tent en kijk gelukkig voor mij uit.
Thee.
En als ik in de etenszak naar mijn gasbrander grijp, ontdek ik dat alles, maar dan ook ALLES onder de jam zit.
Het eerstvolgende uur ben ik bezig om alles schoon te krijgen.
Ach, het houdt je van de straat zou mijn moeder gezegd hebben.
Comments