28. Fuck you too... ik ook van jou!
- Marc Krone
- Jan 7, 2022
- 22 min read
Updated: Jan 20, 2023

Weg, het meer, de bro.
Rosalmhutte met jongetje 7,50 Afdaling naar Lago di Braïa 4 Kut
In de bus naar Welsberg, koffie bij de achterbuurt.
Tent op.
Eten bij posh
De boer dorpsjeugd
Lopen. De vossenjacht
14 juli 2020
7.00 uur. Ik heb dromen gehad over aflopen van zaken, producties die niet doorgaan, dingen die ophouden, allerlei dat stopt. De tent is nat. Eromheen is het ook nat. Ik moet zo gaan oppakken en een woest gedeelte naar boven lopen. Plotseling slaat eenzaamheid weer toe. Dat lijkt het nu te worden. Geen angst dus meer, maar eenzaamheid.
Elke ochtend weer hoop je dat je als een jonge god wakker wordt maar telkens is het weer vechten om het stijve lijf een klein beetje in vorm te krijgen. En dat is niet een kwestie van leeftijd, want dat heb ik mijn hele leven al.
Elke keer dat ik opsta denk ik: “het gaat zo in mijn rug schieten ik weet het zeker”. En: “ik haal überhaupt de eerste beklimming niet meer.”
Het suffe is dat als je daarna een beetje in een ritme komt dat het allemaal wel mee blijkt te vallen. Maar ’s ochtends, als je je tent opruimt en je in die kleine ruimte (en dan heb ik nog een grote tent!) allerlei zaken moet, dan heb je het idee dat dit het laatste is wat je ooit nog zal kunnen doen. Wandelen? Nooit meer.
Ook elke ochtend die lichte teleurstelling dat je alleen bent, want in je dromen ben je nooit lang alleen, hoe naar, oppressief, ingewikkeld en raar onze nachten vaak ook zijn, je bent de hele tijd onder de mensen. En hebt “te doen”. Zodra ik wakker wordt realiseer ik mij dat ik helemaal in m’n eentje in de middle of nowhere sta. En dat de eerste levende persoon vaak meer dan 1,5 uur van mij verwijderd is.
Dat maakt dat ik op matige dagen door een golf van eenzaamheid overladen wordt.
Wil ik dan dat er meer mensen zijn op het pad? Nee absoluut niet!!
Tegenover die eenzaamheid staat alleenheid. En die alleenheid is juist zo fijn! Nou maak daar dan maar eens chocola van.
Ik weet het eigenlijk ook niet.
Het is eigenlijk precies hetzelfde met zon.
Van teveel zon wordt je helemaal gek. Je verbrandt. Je neus valt er ongeveer af.
Maar zodra het bewolkt wordt en gaat regenen, raak je depressief omdat het weer zo tegenzit. Wat is de juiste balans? Schiet mij maar lek.
Voor heel veel dingen heb je een maat van meten: meters, kilo’s etc.
Maar voor een hoop dingen, waarvoor je graag meting zou willen hebben, is die er niet.
Voor hoe zonnig, eng of gevaarlijk iets is.
Dat is natuurlijk heel erg afhankelijk van ieders persoonlijke gevoels-drempel. Sommige mensen hebben heel veel moeite met hoogte, en anderen hebben het heel erg met smalte of enge beesten of vieze dingen. Hangt er maar vanaf.
Zo’n vijftien jaar geleden (het zal wel twintig zijn want nu ik ouder wordt onderdrijf ik tegenwoordig heel erg) maar ik neem aan zo ongeveer rond 2005 was ik op wandel-vacantie met mijn goede vriendin Gerdy Swennen.
Het was heel vroeg in het seizoen; ergens midden mei terwijl er nog sneeuw op de noordelijke flanken van de bergen in de Alpen lag. We liepen in Frankrijk een gedeelte van de GR-5 met uitstapjes naar Zwitserland. Het was bijzonder gezellig. Er zijn nog enorm leuke foto’s van. Ook van het moment waarop ik in korte broek en kort zwart t-shirt met kapmouwtjes en een woeste zonnebril de bijnaam “Monsieur le Moniteur” kreeg. (Dat is een van de tientallen bijnamen die ik in mijn leven versleten heb:
Meneer Peters, De Homo, Monsieur le Moniteur, Boiler brother 2, Burkibah om er maar een paar te noemen)
Het mooie van deze tocht was dat we de hele tijd over de zuidhellingen tussen de vroege crocussen liepen en de noordhellingen dan af moesten in sneeuwvelden. We liepen naar het noorden. Die afdalingen deden we door heel snel op onze hielen van die berghellingen af te rennen. Behoorlijk eng, want je moest zorgen dat je met enorme kracht de achterkant van je hiel woest in de sneeuw trapte om zo al rennend een serie treden te stampen.
We hadden eerst geprobeerd op onze reet naar beneden te sleeën; maar dat was veel enger want je kon totaal niet remmen. Gewoon lopen wa sowieso geen optie want dan ging je onderuit en gleed met levensgevaarlijke stuurloosleid richting afgrond. Dus werd het met doodsverachting de heuvel af hollen. In het begin met het zweet tussen de billen, maar allengs in gestrekte draf hielschoppend naar beneden. Ondertussen woeste kreten van geluk en opwinding uitstotend.
Aan het eind van de korte vacantie moesten we afdalen naar het meer van Genève. We liepen de laatste etappe vanaf de Réfuge de Bise naar St Gingolphe. (Nog vóór de eerder besproken afdaling van de hel)
We hadden de vorige avond de Réfuge bereikt terwijl de huttenwaard aan het afsluiten was. Hij liet ons de sleutel na zodat we als enige gasten konden blijven overnachten. En natuurlijk een groot vuur konden maken in de open haard. Het was geweldig.
Wij lieten de volgende ochtend de sleutel -volgens afspraak- op een richel boven de deur achter en stelden ons in op een makkelijke laatste etappe. Maar wie schetste onze verbazing dat na twee uur afdalen plotseling het pad ophield.
Het was aan het begin van de winter over een breedte van 8 tot 10 meter geheel weggeslagen en in de diepte gestort. Waarschijnlijk door een uit zijn loop geraakte stroom.
Voor ons lonkte het vervolg van het pad aan het ander zijde van een een 15 meter diepe schier verticale afgrond. In de Kalverstraat is tien meter nix maar hier door onze rugzakken, het ontbreken van stijgijzers of zekering-touwen een onoverbrugbare horde,
Omlopen zou ongeveer 7 km aan de lange, voor ons liggende dag toevoegen. Geen aanlokkelijk vooruitzicht.
Ik overzag de situatie.
Teruggaan was dus geen optie; we moesten deze totaal onmogelijke plek over. Ik deed mijn rugzak af, heb Gerdy ernaast laten zitten wachten en ben in mijn eentje in de geheel verijste verticale muur gaten gaan trappen met mijn bergschoenen en vuisten om zo een horizontale “gatentrap” te creëren.
(Nee natuurlijk geen handschoenen mee, het was mei en al bijna zomer in Nederland. Beginners-inschattingsfoutje)
Toen ik klaar was was -de verticale muur voorzien van gaten op voet- en ooghoogte. Vervolgens klauterde ik terug om mijn rugzak naar de andere kant te brengen. Daarna weer terug om Gerdy te halen. Ik laat haar voor laten gaan zodat ik aanwijzingen kan geven. Eerst is ze nog vol goede moed, en ik praat haar stap voor stap door de traverse heen. Totdat we op een bepaald moment in het midden van de muur aankomen en Gerdy allengs onzekerder wordt. Ze begint te twijfelen of ze überhaupt de andere kant wel zal halen. Ik zie haar voor mij licht verstenen.
"Kroontje ik vind het een beetje eng" Het is eufemistisch uitgedrukt want ze beweegt niet meer. In haar stille paniek zie ik dat ze aanstalten maakt naar beneden te kijken.
Nou is dat ongeveer het allerslechtste idee dat je kan hebben. Als je dat doet raak je namelijk echt verlamd van schrik en kan je niets meer. (ik spreek helaas uit pijnlijke ervaring).
Dus, als de reïncarnatie van Adolf Hitler schreeuw ik tegen haar: “Niet naar beneeeden kijkun... Vij sijn hierrrrr bezigggggg!”
Maar helaas, Gerdy kijkt toch naar beneden en versteent van schrik. Haar nagels die ze de hele vakantie verzorgd heeft waardoor haar “French manicure” de hele woeste tocht overleeft heeft worden nu zonder pardon in de ijsmuur gejenst: alle nagels breken op de steenharde ijslaag terwijl zij zich in een heftige stuip vastklampt.
Ik zie haar in totale katatonische verstarring rechtvooruit kijken.
Precies op dat moment (verteld zijn mij later) loopt er in het net ontluikende gras tussen de sneeuw, een klein glanzend groen kevertje.
Ik heb haar uiteindelijk brullend en smekend aan de andere kant gekregen, waar ze onmiddellijk, op een grote rots, als een blok in slaap viel. Drie kwartier lang niet wakker te krijgen.
Terwijl zij sliep ben ik haar rugzak gaan halen en naast haar gaan zitten wachten tot ze wakker zou worden.
En toen dat gebeurde barstte ze spontaan in huilen uit: “Ik dacht dat dat kevertje het laatste was wat ik ooit in mijn leven zou zien!”
Sindsdien drukken we als iets eng is of gevaarlijk is dat uit in “kevertjes”. Voorwaarde is, dat je dood moet kunnen gaan, want anders haalt je sowieso “1 kevertje” niet.

Als ik ontbeten heb trekken de schaduwen snel weer over. Alleen reizen heeft altijd een soort van weemoed in zich. Niets wat je ziet en hoort kan je delen. En dat delen geeft een gevoel van bestaan. Je benoemt een boom, een berg, een uitzicht. De ander beaamt dat i dat gezien heeft, of geroken of ervaren. En dan zwijgt het constant pratende radiomannetje in je hoofd even: Hij is bevestigd in z’n bestaan en even vloeit de ontembare noodzaak van zijn gepraat weg. Die rust neemt even de plaats in van de existentiële alleenheid. Even is er geen tijd, zijn er geen zorgen, geen dood. En je weet: ik ben gezien.
Zoals Reve schreef “Het is niet onopgemerkt gebleven.”
En misschien is dat wel een van de meest basale behoeften van de angstig zoekende mens. Of in ieder geval van mij. Dat ik door het delen van mijn werkelijkheid het gevoel krijg dat ik besta. Mag bestaan. Als ik op mijn twintigste deze zinnen had gelezen had ik niet begrijpend mijn schouders opgehaald. Ik kende geen angsten.
Ik had ze wel.
Maar had dat niet door.
Ik leed aan heftige depressies en ontsnappings- en zelfmoord fantasieën.
Dat dan weer wel. Maar angsten… Nee die had ik niet…
Voor die depressies echter ging ik naar een psycholoog. Dr. Rike.
Die hield zitting op de Herengracht bij het Thorbeckeplein, in een klein bloedheet gestookt kamertje met ribbruine zitelementen. Ik had indertijd zoals gezegd last van “onverklaarbare” dips maar deed mijn uiterste best om zo ongeveer alles daarover, in en om mij heen, te ontkennen. Daartoe racete ik door mijn leven, deed veel heel gevaarlijke en uitputtende dingen en praatte heel veel en hard. (What has changed? hoor ik nu een aantal mensen zuchten. Nou, het was toen allemaal nog veel erger!)
Enfin ik had tijdens die bezoekjes aan Rike de mogelijkheid om een beetje dingen van mij af te kletsen, Rike had op zijn beurt weer de gewoonte om tijdens mijn slaapverwekkende pseudo ontboezemingen ook daadwerkelijk in slaap te vallen. Het was een staaltje van totaal overbodige en geldverslindende tachtiger jaren hulpverlening.
Een keer toen onze dokter tijdens een zeldzaam helder moment uit zijn katatonische slaapaanval ontwaakte, stelde hij de vraag: “hoe voelde dat?” Dit was iets mij nog nooit iemand had gevraagd. (Moeilijk voor te stellen, op je 27ste maar in sommige families ging het nou eenmaal niet over gevoelens. De onze was er een van.)
Die vraag kwam zo uit de lucht vallen hij maakte niet eens paniek los; hij betekende gewoon niets. Ik kon van niets benoemen hoe het voelde. Ik had in plaats daarvan een ziekelijke neiging tot pleasen ontwikkeld die maakte dat ik de vraag niet interpreteerde als een uitnodiging tot het delen van intieme gevoelens, maar als een dwingende opdracht om met een zinnig en intelligent antwoord te komen.
Dus sloeg mij alsnog de paniek om het hart, niet omdat ik bang was mijzelf bloot te geven, maar omdat ik HET antwoord niet wist.
Vervolgens ging mijn geest in paniek met de vraag aan de haal: “Hoe voelt het?” Hoe boelt het-hoe snoelt het-hoe koelt het-het is niet koel-het is heet-bij heet je zweet-en eet-een overbeet-breed-smal in de overval-dal die dal-Jan Kal dat is een dichter-verder-mijn tante is een herder-etc etc.
Net zo lang tot de vraag weggemaakt was. Weg geassocieerd.
En daarop volgde een nieuwe paniek golf omdat ik meer dan twee minuten over de vraag had ‘nagedacht’, en er dus een antwoord diende te komen… Maar shit! Ik was de vraag vergeten. En dat is geen goede beurt bij een psycholoog die toch al de neiging heeft tot narcoleptie. Ik had dan weer twee minuten nodig om de moed te verzamelen Rike dit te bekennen.
Hij op zijn beurt was vaak na zo’n vraag weer in slaap gevallen dus onze samenkomsten hadden iets weg van een soort perpetuum mobile van onbegrip en ontkenning.
Maar, ik had één grote troef in handen. Een paar jaar eerder was mijn vader Bob in mijn armen gestorven. Of beter onder mijn handen. Ik probeerde hem tevergeefs te reanimeren toen hij op een zaterdagochtend om 9.30, op bezoek bij een van z’n minnaressen, getroffen werd door hartinfarct, en zij, niet in het bezit van een telefoon, in paniek naar mij was toegerend om hulp.
Een niet pratende vader die er veel te vroeg tussenuitknijpt en onder mijn handen sterft! Dat was een goed verhaal en vast een vruchtbare gebeurtenis voor groots geestelijk trauma.
Ik kon dat sterven dus altijd goed inzetten als ik in van die onhandige situaties terecht kwam. Altijd goed voor minstens 25 minuten gefingeerde zielenood. Het vervelende echter was dat Rike mij juist de weken ervoor had toegebeten dat “ik nu maar een moest stoppen met die verhalen over mijn vader, omdat het daar niet zat!”
Natuurlijk kreeg ik toen ik een aantal jaren later eindelijk mijzelf begon bloot te geven, de rekening gepresenteerd voor het jarenlang verstoppertje spelen. Maar toen was meneer Rike al lang met welverdiend pensioen.
Nu, ouder geworden, ben ik een soort van wandelende angst generator geworden.
Onhandig in het dagelijks leven.
Wel handig in gevaarlijk terrein. Want daar behoeden angsten je voor al te onverantwoordelijk gedrag en voortijdig doodvallen.
Mij staat nu bij het minste vaak het angstzweet in de handen bij zowel geestelijke als de puur lichamelijke uitdagingen.
Over zweet gesproken. Je probeertje jezelf op lange stretches een halt toe te roepen, dat wil zeggen, het lichaam. Je wil zo min mogelijk zweten, zo min mogelijk pissen, zo min mogelijk kakken, zo min mogelijk tussen je tenen stinken. Bij alles wat je doet komen er lichaamssappen, geuren en problemen vrij. En dat alles kan je de hele tijd niet oplossen. Ja onder een douche in een hut. Maar die zijn er 3, 4 soms wel 6 dagen niet en dan moet je leven met je eigen smerigheid. Dat is een bijkomende uitdaging tijdens het wandelen. Hoe kan je tussen je kleine teen en ringteen zo weinig mogelijk prut verzamelen -zonder te pulken. Hoe schoon, fris en fruitig kan je blijven als je zwetend uit je slaapzak komt en vervolgens een totaal verregend landschap inloopt?
Je probeert je lichaam dus op lange stretches een halt toe te roepen. Zo min mogelijk te zweten, zo min mogelijk te pissen, zo min mogelijk te kakken en zo min mogelijk tussen je tenen te stinken.
Het zijn allemaal kleine uitdagingen. Zo schoon mogelijk proberen te blijven zonder dat je jezelf ook maar één keer wast of dat je de mogelijkheid hebt om iets te wassen. Met een fourage-zak waar ook bergkaas en Schwartzwalder-schinken inzitten is dat een enorme opgave. Zeker als -zoals gisteren- de jam besluit om open te gaan in de zak.
Maar aan de positieve kant staat dat solo lopen ook de gelegenheid geeft je compleet als holbewoner te gedragen. In principe ben je 24/24 alleen en zoals iedereen weet: je eigen scheten stinken niet maar hebben iets huiselijks. Ze ruiken een beetje naar een lang-vergeten goede vriend die je stiekem een beetje gemist hebt.
In minder dan drie dagen, als het weer een beetje tegenzit, ontwikkelt zich je voetengeur zich langaam van gedouchte lavendel via zure melk en pittige Goudse, naar een diep stinkende mix van St. Eveque en Münster. En dan is het fijn te weten dat je in totale afzondering bent zo boven op een berg.
In de buurt van de bewoonde wereld herken je de dagwandelaar dan ook meteen: ze ruiken of niet, of naar shampoo.
Ik draag goddank Merino wollen ondergoed en t-shirts, dat onderdrukt geuren, zodat ik nog wel hier en daar een hut of winkel binnenkan zonder dat er onmiddellijk geëvacueerd moet. Maar onder die flinterdunne laag van geveinsde beschaving raast er een woest stinkend beest dat zich in zijn eigen onwelriekendheid wentelt.
Wees niet bang, als je met twee of meerdere personen reist wordt je geurenblind voor de ander. En heb je niet door dat iedereen even erg meurt. Dat is het ergste bij lange skitouren. Zo’n vijftien jaar geleden heb ik dat een aantal winters gedaan. Het reisgidsje beloofde een onvergetelijke ervaring met een groep van zo’n 10 man/vrouw waarmee je meerdaagse tochten zou maken door het maagdelijk besneeuwd hooggebergte. We namen intrek in een onbemande hut ergens in een bergmassief in Oostenrijk en deden eerst wat dagtochten. Dan kom je er gezamenlijk achter dat de ijzige kou je dwingt je heel warm in te pakken, maar zodra je zelfs maar honderd meter op je ski’s hebt gelopen weet je bovendien dat je op het punt staat bloed te spugen en dat de binnentemperatuur in je kleren de 50˚ C nadert. Als je dan vervolgens stopt om alles uit en open te gooien, bevriest al het verzamelde zweet onmiddellijk en vat je instant kou. Koude heeft bij mij altijd meteen invloed op mijn darmen.
Dus hing ik na tien minuten, totaal bevroren, met m’n blote kont boven een snel gegraven sneeuwkuil, om vervolgens (omdat skischoenen te stijf zijn om goed achterover te kunnen leunen) de diarree welgemikt in mij broek te spuiten in plaats van in de sneeuw.
Positief detail: hoe vloeibaar de natte stront ook was, hij bevroor onmiddellijk zodat ik m als dunne stukjes chocolade uit m’n warmteondergoed kon breken. Ik was vervolgens natuurlijk achterop geraakt en moest dus meteen weer in de benen. Helaas was er van het beloofde mooie uitzicht geen sprake door mist in zowel atmosfeer als achter mijn ogen.
Na twee dagen vroeg ik mij af wat dit in vredesnaam met vacantie of ontspanning te maken had toen ik half misselijk en slap achter mijn avondeten zat, bestaand uit oud brood met harde kaas, en er plannen werden gemaakt voor een meerdaagse tocht.
Ik werd bevangen door paniek: hoe lang gingen die dagen duren; acht uur?!
Achterblijven was geen optie want we zouden niet terugkeren in deze hut maar van plek naar plek trekken.
Drie dagen later donderden we niet ver van een kleine “Imbiss” gezamenlijk uit een bos. Het eerste teken van beschaving in vijf dagen.
Ik had mij niet gerealiseerd dat de vorst, de geurgewenning en daarbovenop de totale uitputting ons allemaal hadden doen vergeten dat we -eenmaal in dooi van het dal stonken als een horde vochtige Yaks.
Binnen vijf minuten hadden alle andere gasten het etablissement verlaten en hadden we het rijk alleen.
Ik probeer in de regel mijn stank en manieren een beetje binnen de perken te houden maar als je eenmaal een bepaalde grens gepasseerd bent (na vier dagen lopen in de regen zonder was en droog mogelijkheden is alles vies, vochtig en stinkt) dan is er helaas geen houden meer aan. Ook valt elke vorm van sociaal geaccepteerd willen zijn weg. Dan telt alleen nog overleven.
Dat is waarschijnlijk waarom het bergleven zo’n magnetische kracht uitoefent op mannen. Ze kunnen in de wildernis al hun aangeleerde manieren laten en ongefilterd zichzelf zijn. Het is echt schrikbarend hoe dun de fineer-laag van moderne mens is. Twee regenbuien en hij is 4000 jaar beschaving vergeten.
Dat is in het geval van skitochten en through-hikes niet zo’n probleem. Maar zodra dit verschijnsel zich in het dagelijks leven gaat voordoen is het werkelijk angstaanjagend. Dan weet het beest zich niet meer gescheiden van de mens en dan wint het dierlijke. Je ziet doodnormale mensen veranderen in monsters. Zeker in groepen, daarin versterken ze elkaar en worden mensen plotseling hersenloze hyena’s.
Je hoeft maar naar een groep hooligans of bevolkingsgroepen op de Balkan van de jaren tachtig te kijken om te zien wat er in een ieder van ons verstopt zit.

Maar van angsten is nu geen sprake. Het is een goddelijke dag. De klim, leidt mij van mijn begroeide veld, dat ooit een gletsjermeer moet zijn geweest, op schitterende wijze kronkelend omhoog door een smal oud gletsjerdal langs een klein meertje. De uitzichten zijn betoverend. Vooral omdat je door de eeuwenlange afslijping alle lagen in het gesteente kan zien. Golvende witte en roestbruine lagen die hoog boven mij laten zien hoe ontzettend veel ijs hier moet hebben gelegen. De afwezigheid ervan is even indrukwekkend als angstaanjagend. Ik zie overal om mij heen de tekenen van het einde der tijden voor de mens. Maar hoe slim en ontwikkeld we ook zijn we schijnen niet te willen zien dat we op het punt staan uit te sterven en de volgende dinosauriërs te worden. Voordeel van global warming is dan ook weer dat het warm aan het worden is en ik zie al klimmend dat op de pas hogerop de zon schijnt.
Olga mijn ex doet nog even verwoede pogingen om mijn humeur te versjteren maar de opgewonden nieuwsgierigheid over wat er aan de andere kant te zien is wint het van de aanstormende woedeaanval.
Een van de voortdrijvende krachten die je laat lopen is nieuwsgierigheid. Het willen weten wat er achter die volgende heuvel, berg of pas is.

En nu ook weer. Ik zie lichte wolkslierten van achter de pasrand komen. Zon speelt door de flarden heen. Bovengekomen is de diepte aan de andere kant gevuld met mysterieuze doorkijkjes tussen de wolken door.
Een rilling gaat door mijn lijf. Een licht gevoel. Een mengsel van gelukzaligheid, hoogtevrees, kou en euforie als grijs zich afwisselt met plotselinge diepblauwe en groene flitsen van lucht en bos. Je hebt geen idee hoe diep je kan kijken totdat een opening je plotseling tweeën een halve kilometer omhoog lijkt te katapulteren. En omhoogkijkend net hetzelfde: het saaigrijze wolkendek opent zich af en toe om als bij toverslag een torenhoge bergkam prijs te geven. Het is allemaal pure magie wat de klok slaat. En je kan niets anders doen dan heel hard glimlachen. Tot je kaken pijn doen.

Het pad loopt, net als gister avond langs de flanken van een berg oneidig ver de verte in. Langzaam dalend totdat, twee kilometer verder, over een breedte van ongeveer vijfhonderd meter de gehele flank is ingestort. Daar ligt in de verte een brede lichtrode baan over het pad, van rotsblokken en steengruis vermoed ik.
Ik drink wat. Pink een halve traan weg over zoveel schoonheid. En loop verder.
De nog immer slecht gezekerde kettingen aan mijn rechterzijde volgend.

Twee uur later bereik ik de Rosalm hut. Een kleine schuilhut boven het Lago di Braia dat nog eens 3 uur verder moet liggen. Nu, in de zomer is het een vredig sprookjes huisje met een jongen van 14 die bedient en op verzoek twee eieren bakt. Vroege lunch.
Dan zet ik de afdaling naar het meer in dat zich eerst schuchter af en toe laat zien en dan langzaam schitterend ligt te soezen in de middagzon.

Niet lang daarna verandert het schitterende uitzicht in een uitzinnig heet, leeg en onafzienbare kaal aflopende vlakte.
Hoe mooi het de afgelopen uren ook was, en hoe aanlokkelijk het in de diepte liggend meer ook schijnt. De route is van een onbeschrijfelijke saaiheid. Steil en eindeloos lijkt te afdaling.

Ik ben blij dat ik hier niet omhoog hoef. Het doet je alle lust meteen vergaan. Na een uur lopen mij 4 jonge kerels mij tegemoet. Zwaar bepakt met rugzakken van schat ik 20 kilo. Ik heb met ze te doen.
Hoe lager ik kom en hoe dichter bij het meer, hoe meer ik begin te vrezen dat mij wel eens een verrassing te wachten zou kunnen staan. En inderdaad: als ik de oevers bereik vind ik niets van wat ik hoopte aan ruige verlatenheid.
Het landschap is als bij toverslag veranderd: het woeste terrein is bijna zonder overgang een wandelparadijs voor massa-touristisch vermaak. Het Lago di Braia is een soort van natuurefteling voor uitgebluste en slechtgehumeurde families van -vermoed ik- campings en bungeloparken van omliggende dalen.
Ik begin langs de oevers te lopen, maar overal loopt ik jengelende jeugd tegemoet. Als ik aan de andere zijde, waar het vlak is, aankom, zit het hele oeverbos vol met groepjes, families en oudere echtparen met geruite zakdoeken op het hoofd. Het rare is: het is een warme dag hier in het dal. Maar er is letterlijk niemand in het water. Navraag leert dat het meer koud is. En italianen houden niet van kou. Bezweet als ik ben duik ik even later als enige het helder blauwe water in. Nagestaard door honderden verbijsterde toeristen.
…
Ik loop verweesd door Welsberg.
Een wat saai stadje tien kilometer van het meer.
Na mijn duik en bezoek aan het overspoelde sterren hotel aan de oevers heb ik - om niet twee uur langs een departementale weg te hoeven lopen, de bus genomen. Het begint slecht weer te worden, en ik wil een kampeerplek vinden voor het gaat regenen en donker wordt.
Nu kan ik het stadje uitzijn voordat dat gebeurd en weer in de natuur zijn.
Ik drink een espresso in een achterafstraatje voor ik aan de andere kant er weer uitloop. Aan de rand ligt een mooi wat Oostenrijks aandoend slot met Rapunzel toren. Dan gaat de oplopende weg over in een soort van breed fietspad. Hier en daar erlangs bankjes aan de bosrand terwijl de weg nauwelijks stijgt.

Als ik op de kaart kijk zie ik het… Ik loop in een breed rivierdal. En dat gaat nog zo’n twaalf kilometer door.
Allemaal goed en wel, maar dit vlakke dal met houten crucifixen en uitrust bankjes is volgens de bordjes wellicht een biologisch en agrarisch unicum, maar voor de wildkampeerder biedt het weinig mogelijkheden. Je staat overal in het zicht van het brede pad.
Terwijl de regen dreigt, en bij tijd en wijle ook doorzet, kom ik tot de nare conclusie dat ik dit totaal fout gepland heb. Ik zit gevangen tussen een klein stadje en een open dalweg en een regennacht. Door!
Lopen!
Er moet straks een plek komen. Een nacht, ik stel geen grote eisen: twee vierkante meter uit het zicht van de wereld. En eerlijk is eerlijk, deze weg is dan misschien wel breed maar ik heb nog geen wandelaar of fietser gezien dus dat moet lukken. Het regent. Ik steek mijn parapluie op en dan nadat ik twee plekjes heb afgekeurd: een soort parkeerplek in het bos echt naast het pad, en de ander op een veel te steil stuk, loop ik plots het bos weer uit. Voor mij ligt een schitterend veld. Ongeveer 5 voetbalvelden groot begroeid met breedbladig gras. Schitterend tegen de flauwe heuvel op.
Midden op het land staat een vervallen schuur. Geweldig! Ik zet gewoon mijn tent op in die schuur en geen haan die ernaar kraait.
En terwijl ik door de 30 cm hoge begroeiing stamp begint de zon ook weer zowaar te schijnen. Komt het toch nog goed.
Eenmaal bij de schuur blijkt binnen de vloer helemaal te bestaan uit oude stront en heel ongelijk te zijn. Bovendien liggen er hier en daar stukken hout met spijkers.
Het vooruitzicht om vannacht geen oog dicht te doen door ongedierte en bobbels in mijn rug en mijn geleende tent te ruïneren trekt niet echt, maar achter de schuur precies uit het zicht van het wandelpad is exact twee vierkante meter vlak.
Binnen vijf minuten staat de tent. De schutkleuren maken hem compleet onzichtbaar. Top!
Als binnenin alles netjes in het gelid ligt kijk ik op mijn telefoon. 17.30 uur. In mijn gevoel was het al avond, maar met dat vroege opstaan verschuift je dag helemaal.
Dat betekent dus dat ik voor het eerst sinds tijden echt een avond ‘uit’ kan! Waarom niet lekker teruglopen en lekker stads bij het dorpscafé een drankje doen?
Tien minuten later ben ik op weg terug. Zonder bagage is het een makkie. Ik zweef over het pad! Dat heb ik in mijn onschuld toch maar mooi voor elkaar!
Terug in Welsberg-Taisen loop ik naar het dorpscafé waar ik een een goede bianco-spritz bestel en als een ingezetene bestudeer ik de plaatselijke krant met de berichten over de opening van een nieuwe supermarkt, weggelopen katten en plaatselijke sportwedstrijden. Ik krijg -ondanks dat ze hier Duits praten gewoon suzzichini en eet verlekkerd van de vette chips en druipende olijven. Als ik aan mijn tweede drankje zit, besluit ik dat er ook best wel een fijn dinertje afkan en ga ik op zoek naar een restaurant. Keuze is er niet, want het is of de afhaalpizza, of het plaatselijke luxerestaurant. Ik zet mijn hooghartigste gezicht op en loop -mijn trekkers-outfit en woeste baard ontkennend- naar binnen. Daar zijn ze niet onverdeeld blij met mij. Want hoewel de hele zaak leeg is wordt ik achteraf aan een klein tafeltje gezet; een beetje uit het zicht.
De kaart doet mij ondertussen duizelen want voor de prijs van een eenvoudig soepje kan ik een long weekend naar Parijs. Maar hup, je leeft maar een keer. En ik vier mijn geluk. Als ik anderhalf uur later in het donker terugwandel heb ik voor veel geld best heel slecht gegeten. Stuurs kijken kunnen ze in Süd-Tirol, en rekeningen schrijven, koken is weer een heel ander ding.
Voor de derde keer vandaag passeer ik het slot dat nu mooi verlicht in het duister oprijst. Ik zing en dans mij licht aangeschoten door de spritzen en Weitzen door het bos. Goedenavond plekje waar ik niet sta! Tralaallalla. Ik ken deze weg. Bos uit, en… een sterrenhemel staat boven het veld. Met moeite ontwaar ik een silhouet van waar ik de schuur vermoed. In het dal liggen 150 meter lager de boerderijen met kleine verlichte raampjes.
Als ik de tent bereik duik ik zonder verdere plichtplegingen naar binnen. Ik kleed mij uit en kruip mijn slaapzak in. Het leven is mooi.
Tien minuten later slaap ik. Beneden in het dal rijdt er af en toe een auto over de weg.
Het is stil.
Om 22.00 uur begint het te regenen.
Het welbekende getik op het tentdoek. Ik glimlach. Goede timing! Ik lig veilig.
Maar in mijn halfslaap lijkt er ook een veeg licht over mijn tent te gaan.
Heb ik mij dat nou verbeeld?
En in de verte klinkt ook een diep gebrom.
Een soort van machine lijkt het wel. Ergens in mijn onderbewustzijn lijkt het getik van de regen zich te vermengen met een langzaam sterker wordend geluid.
Nee dat verbeeld ik mij maar.
Je moet niet zo stressen. Wie gaat er nu midden in de nacht met een machine…
Maar dan… weer een veeg licht.
En het geluid wordt sterker.
Niets van aantrekken. Niemand weet dat ik hier lig.
Hoewel…
De tent baadt plotseling in een zee van licht en een oorverdovend lawaai dendert vlak boven mij op de heuvel.
Goddomme wat is hier in vredesnaam aan de hand?!!!!
Ik ben naakt en kan met mijn slaapdronken kop zo snel mijn kleren niet vinden.
IK HAD ALLES ZO NETJES GERANGSCHIKT WAAR IS MIJN BROEKJE???
Even ben ik bang dat het geraas van buiten, dat duidelijk van een groot voertuig komt, over mij heen zal donderen. Dan gris ik mijn loopbroekje van onder mij en wurm mijn erin. Waarom slaap ik nou uitgerekend vandaag naakt!?
Ik kruip uit de tent en struikel naar buiten. Ik sta in het overdonderende licht van vier schijnwerpers de vanaf een reusachtige maaidorsmachine op mij neer denderen. De machine gromt en brult vervaarlijk, op het punt, lijkt het mij en mijn tentje op te slokken en te verwerken tot balen stro.
De bestuurder geeft als hij mij ziet twee keer flink gas. Rillend en angstig sta ik aan de grond genageld. Het voelt nogal als een bijbels tafreel. David tegenover Goliath. Maar de metaforische schoonheid van de situatie ontgaat mij een beetje omdat ik zowat in mijn broek pis van angst.
Behalve het gebrul gebeurd er niets…
Dan hoor ik heel iel boven het lawaai een stem. Iemand schreeuw iets. Onverstaanbaar.
En ik dwing mijzelf uit mijn verstenende angst. Ik moet naar dat ding toe. Met die stem praten. Uitleggen, doe iets!!!
En bedeesd loop ik op het licht af.
Als ik naast de cabine van de combine sta (want dat is het. Ik kan nu ik uit halogeen stralers ben zien dat het inderdaad een maaidorsmachine is) leunt er een middelbare man naar buiten.
He is not amused. Laten we het daar maar op houden.
Witheet informeert hij in een Duits berg dialect wat ik op zijn land doe. Zo goed en kwaad als het kan probeer ik uit te leggen dat ik… regen… en… te laat… geen plek… nur ein Nacht… Verzeihung… Ik begrijp ook wel dat ik er als een halve godsdienstwaanzinnige moet uitzien: bijna geheel naakt met een woeste baard en slaaphaar.
‘Hoe durf ik! En dat ik niet eerst toestemming heb gevraagd!’
Ik probeer hem uit te leggen dat er in de omtrek geen boerderij te bekennen is en ik dus niet had kunnen weten waar ik dat had moeten… Laat maar, dit heeft geen zin denk ik tussen mijn half geschreeuwde zinnen door.
‘Verandering van strategie!'. Ik kan heel goed de underdog spelen. Ik moet medelijden opwekken bij deze boze bergboer, dus gooi het over een andere boeg en vraag smekend of ik niet een nacht hier mag staan. Morgenochtend om 6 uur ben ik weer weg! De man buigt zich nu bijna 90 graden uit zijn stuurcabine.
Zijn ogen schieten vuur. “DREIZIG EURO!!!” schreeuwt hij.
Heb ik dat nou goed verstaan?
Heeft hij dat nou echt gezegd? “Wass?” Schreeuw ik verbijsterd terug in de richting van het gebrul.
“DREIZIG EURO!!! ZAHLEN JETST!!” Ik kijk hem in de ogen en als bij toverslag ben ik doodrustig.
Wat denkt deze halfgare Zuid-Tiroler fascist wel! Gaat hij mij nou -omdat ik geen keuze heb- geld vragen? Alles in mij komt plotseling in verzet.
Wat een godvergeten zakkenwasser staat hier tegenover mij. Wat een ongewassen azijnpisser. Wat denkt hij wel?
“NEIN!”Schreeuw ik terug.
Ik ben verbijsterd over mijn eigen reactie. What the fuck doe ik? Maar ik kan het niet sturen, het gaat als vanzelf: “Nein, dan gehe ich wieder!”
Daar heeft de man niet op gerekend. Dat is duidelijk. Nu is het zijn beurt om verbijstert te zijn.
Maar ik wacht zijn reactie niet af.
Kolkend van woede keer ik mij om, loop terug naar mijn tent en begin in te pakken. Ja het regent. Ja het is middernacht. Nee ik kan nergens heen. Maar ik laat mij niet door deze halfgare agrariër manipuleren. Hij kan de pestpokkepleuris krijgen.
Vier minuten later heb ik mijn kleren aan en is de tent afgebroken.
Ja, fuck you, boer!
Ik prop alles gewoon in de rugzak. Mijn parapluie heb ik godzijdank aan de buitenkant zitten. In de lichtzee zie ik dat er niets op de plek is achtergebleven. Gooi de rugzak op mijn rug en been het duister in…
Achter mij blijft de boer in verbijstering achter en weet duidelijk niet hoe het nu verder moet.
Mij achtervolgen gaat moeilijk met die tientonner.
Hem achterlaten ook niet, dus ik hoor verbeten en gefrustreerd geschreeuw dat naarmate ik verder wegloop wordt overstemt door het lawaai van de motoren.
De regen slaat neer. Op de tast vind ik in het totale duister de weg. Daar sla ik blind
rechtsaf.
Mijn weg vervolgend het natte bos in.

Comments