top of page
Search

29. Into the dark

  • Writer: Marc Krone
    Marc Krone
  • Nov 8, 2022
  • 12 min read

Updated: Apr 21, 2024



En de boer hij ploegde voort…


Het is donker.

Ik slof in totale verbijstering door de druppelende nacht.

Wat moet ik in vredesnaam doen?

Tot waar loopt het land van die halve gare fascist?

Wanneer weet ik wanneer het weer “veilig” is.

En waar kan ik in vredesnaam mijn tent opzetten?

Na een kort stukje bos loop ik plotseling door een breed dal. Dat kan ik horen. Maar ook: zien, want in de verte, links van mij, zijn lichtjes en heel af en toe scheert er een auto door het dal. Aan mijn rechterkant liggen velden vermoed ik, als ik even gestopt ben om te controleren of ik wel alles heb meegenomen. Mijn hoofdlamp zat gelukkig in de “techniek” zak waardoor ik kan zien dat ik nu langs door bos omzoomde velden loop. (Je wordt na ongeveer tien dagen een gefixeerde control-freak: alles heeft niet alleen een vaste plaats, alles MOET ook steeds op die vaste plaats. Maar die aan autisme grenzende organisatiewoede betaalt zich nu dubbel en dwars terug. Zelfs in de totale paniek van een uur terug is het mij gelukt om orde te bewaren in mijn rugzak)

Onder mijn paraplu voel ik mij ontheemd, opgejaagd maar tegelijkertijd heldhaftig en laconiek. Ik wachtte eigenlijk al twintig jaar op het moment dat een keer zou gebeuren wat mij nu is gebeurd. Maar ondanks dat ik slaapdronken en kouwelijk door de regen sleep, valt het uiteindelijk eigenlijk best mee: ik leef nog en ben niet door de maaidorser verzwolgen en tot bloederige stro verwerkt. Ik heb mij niet op mijn kop laten zitten door de eerste de beste kut-landbouwer en heb gegeten. In het ergste geval, redeneer ik, loop ik gewoon door, tot het weer licht wordt.

Tien minuten later realiseer ik mij dat dat totale nonsense is, want ik ben bekaf. Gisteren was al een heftige dag en ik ben gewoon kapot. Mijn ogen vallen zo ongeveer dicht, en ik loop bovendien te rillen in mijn vochtige kleren. Plotseling staat mij het huilen nader dan het lachen. Mijn God hoe moet dit eindigen?

Een half uur later passeer ik een klein kapelletje aan de kant van de weg, maar het staat zo eenzaam, open en bloot dat ik nergens verdekt een tentje kwijt kan.

Weer een twintig minuten later doemt er in de verte iets op.

Een boerenbedrijf! Er brandt licht in de grote stallen waar ik koeien ruik. Ze horen en ruiken mij blijkbaar ook, in de dampende stal gaat er een onderdrukt, zenuwachtig loeien op. Op de binnenplaats staan allerlei voertuigen… geen maaidorser. Dit moet een ander bedrijf zijn dan dat van mijn kwelgeest. Veeteelt.

Ik loop naar de ingang van de stal en ik roep.

“Hallo!!!?? Pronto?”

Als antwoord komt een nog klagelijker geloei dan eerst. Maar geen mens laat zich horen of zien. Het is alsof ik op een verlaten filmset terecht ben gekomen, het T.L. licht is verblindend en in het koude schijnsel stijgt er boven de wee geurende runderen wolken damp op. Af en toe stampt er een koe wild op de stalvloer en laat zware kettingen rinkelen. Het metalen geluid scheurt door de ruimte. Het is alsof er elk ogenblik een filmploeg door de deuren kan komen vallen, maar er gebeurd helemaal niets. Ik sta zeker vijf minuten dom voor mij uit te staren. Ik weet gewoon niet wat ik moet doen. Het is hier droog en warm. Het voelt hier veilig. Maar ook, val ik om van de slaap. Ik wil niet wéér de nacht in, door de regen en de kou. Maar hier kan ik niet blijven. Een koe plast luidruchtig op de betonnen vloer.

Ik zucht en strompel terug de nacht in.

Buiten lijkt het donkerder dan ooit. Het verblindende licht van de stal heeft mij nachtblind gemaakt. Bijna op de tast vinden mijn voeten de weg. Ik kijk bij het licht van mijn uit mijn rugzak opgedoken hoofdlamp op de kaart, de enige hoop die ik hieruit kan putten is dat ik binnen het halfuur weer het bos in zal verdwijnen. Misschien dat ik daar voordat de miezer-regen van nu doorzet een beschutte of open plek kan vinden.

Op de tast loop ik door: rechtervoet op het gras de linker op de steentjes van het pad.

Na honderd meter overvalt mij een heftig rillen en trillen, mijn darmen krampen samen en ik weet dat het weer zover is. Mijn ingewanden zijn al heel mijn leven mijn zwakke punt. Er hoeft maar een koutje op te trekken of ik lig nèt te lang in nèt te koud water en mijn maag en darmen zijn van streek.

Het helpt ook niet dat ik ooit, tijdens een trektocht op een Wit-Russische tweetakt motor door de oerwouden van Laos, een onbekende darmbacterie opdeed. Een infectie die zich jarenlang voor allerlei doktoren verborgen hield. Mijn toch al wankele darmflora was daarna heftig de weg kwijt en stuurde op de meest onberekenbare momenten voedsel retour afzender of in sneltreinvaart, vloeibaar, richting achteruitgang. Ik was op een zwoele middag in Luang Prabang -destijds een van de meest dromerige steden ter wereld- op het geniale plan gekomen om een tocht te ondernemen naar het drielandenpunt Laos-Birma-China. Geen idee waarom, maar het leek mij interessant om te zien wat er op die plek op een willekeurig moment in de tijd gebeurde. Ik nam mij voor om een half uur om mij heen te gaan kijken op de grens van de drie “Kuifje-landen”. Dat was nadat ik een week lang larmoyant langs de oevers van de traag-stromende Mekong had doorgebracht.

Ik las, praatte met jonge monniken en klom naar met handgrote vlinders omgeven tempels. Maar zoals iedereen, die wel eens lang gereisd heeft, weet, is het ontbreken van een doel of richting fnuikend voor je energie en lig je vaak na drie weken vakantie als een slappe slak in een stoel aan een oever of kust en kan je je van lamlendigheid nauwelijks meer bewegen. Daarom dat ik het totaal onzinnige plan opvatte om de jungle in te trekken op zoek naar het het Vaals van zuidoost Azië. Het verhaal over deze trip is een avonturenroman op zich, met bijna dood ervaringen, halfnaakte badende meisjes, rat-verzadigde houtsmokkel schepen, ontmoetingen met gewapende Hmong strijders en een op zware drugs trippende stuurman van een speedboat van multiplex. Hier volstaat een mysterieuze ontmoeting met een mij onbekende man bij een kleine handelspost op de oever van de Mekong.

Na een ijzingwekkende kamikaze boottocht van 6 uur werd ik door mijn drugs-benevelde bootsman daar afgezet en wachtte mij, in de totale verlatenheid van het doodstille oerwoud, een uit ebbenhout gesneden man op, die daar al jaren leek te staan alsof hij mij verwachtte. Hij hielp mij en mijn motor van de wiebelige boot naar de kant, nam zonder een woord te zeggen plaats op het zadel en gebaarde mij achterop te klimmen, waarna wij getweeën met het oorverdovend geraas van de tweetakt motor in het dichte gebladerte van het oerwoud verdwenen.

Ik had lang daarvoor proefondervindelijk geleerd dat het in Zuidoost Azië geen zin heeft je druk te maken over dingen, omdat het altijd op de een of andere manier goedkomt. Zonnesteken, verdwalingen of bedreigingen, op de een of andere manier houdt de Buddah altijd een oogje in het zeil en laat je nooit helemaal in de steek.

Zo ook deze keer: mijn mysterieuze gids reed mij naar een geheel betegeld eenzaam huis in het midden van de jungle waar een klein gezelschap corrupte ambtenaren van de Laotiaanse overheid samen waren gekomen om eens flink de bloemen buiten te zetten. Smakkend en vet lachend zaten ze gezamenlijk rond een meterslange eettafel en verwelkomde mij met enthousiast gehuil en gejuich. Ik was een duidelijk welkome aanvulling op de dagelijkse saaiheid van het leven in de duisternis van het bos. In een veelal onbegrijpelijke mix van Thais, Chinees, Engels en de plaatselijke stamtalen leerde ik de, in witte overhemden met zweetplekken en zwarte dassen gestoken, mannen kennen. Ze waren, terwijl ze smakkend en met open mond eten zichzelf tegoed deden aan de werkelijk onafzienbare hoeveelheid voedsel op de tafel, meer dan gretig om mij hun corrupte heldendaden te vertellen. Ik leerde eerst hoe je twee keer zoveel hardhout kan hakken als toegestaan en dan de geheime helft voor de helft van de prijs kon verkopen aan Chinese handelaars om vervolgens met het geld en de geldende wisselkoers in Birma illegaal drugs te kunnen kopen om die voor het driedubbele te verpatsen aan de internationale drugshandel. Om vervolgens te leren hoe je transformator huisjes zodanig onklaar kan maken, dat je geld kan vangen om ze te vervangen; om ze vervolgens gewoon weer aan te sluiten en het geld in je zak kan laten verdwijnen. Met het later worden werd het drankgebruik intenser en de mannen lawaaiiger. Uitgehongerd door mijn dagenlange ingewikkelde reis vol hobbels en horden deed ik mij tegoed aan de onbekende inheemse zaken, salades en gestoomde lekkernijen waarvan ik in de meeste gevallen de herkomst liever niet wilde weten. Ik had namelijk genoeg darmen, ogen, insecten, ratachtigen en reptielen op de markten zien liggen om zeker te weten dat minstens de helft ervan hier op tafel stond.

Om negen uur -ik had een uur eerder uitgeput de tafel verlaten- zweeg de generator en daalde er een oorverdovende en angstaanjagende duisternis neer. De maaltijd wilde maar niet zakken en meermalen spookte ik rond op zoek naar een toilet terwijl buiten de lucht vervuld was van een dreigend zoemen van miljoenen insecten.

Licht misselijk en duizelig reed ik de volgende dag over smalle paden door schier ondoordringbare bossen om pas aan het eind van de dag de bewoonde wereld te bereiken. Ik was de hele dag bezocht door een onbestemd gevoel van naderend onheil. En eenmaal ingecheckt in een sobere hut aan de rand van het dorp leken mijn ingewanden te voelen dat ik in “veilige haven” was en lag ik enkele minuten later onder verlammende krampen in een zee van diarree en kots urenlang te kronkelen op de vloer van mijn badkamertje.

Twee dagen later was ik net sterk genoeg om op mijn benen te staan en liet ik mij bij de plaatselijke apotheek annex hulppostje testen op malaria. Die test was goddank negatief zodat de wat verweesde arts constateerde dat ik leed aan een darminfectie. Hij droeg een dikke bril die door plakband bijeengehouden werd. Uit een 50 centimeter hoge halfgevulde stolpfles op de toonbank viste hij 12 driehoekige tabletten en deed die in een papieren zakje. Ze hielpen. Tenminste voor dat moment. Maar aan dat diner in de jungle hield ik een rest-infectie over die mij nog jarenlang brandend maagzuur en diarree bezorgde.


Diezelfde zwakte doet zich nu hier midden in de nacht in het noorden van Italië opnieuw gelden. De regen, kou en het slaapgebrek transformeren mij in een mum van tijd tot een rillende brokje ellende. Ik weet niet hoe snel ik de rand van de weg moet opzoeken en mijn broek moet laten zakken. Maar zoals zo vaak: “when troubles come, they come not single spies, but in battalions”. Gehurkt schijt ik de helft van de geheel vloeibare kak recht in het kruis van mijn short-je rond mijn enkels. In mijn hoofd zingt Herbert Grönemeyer: “Lache, wenn es nicht zum Weinen reicht”.

Ik wurm mij onhandig uit het broekje en probeer zo weinig mogelijk stront op mijn schoenen te morsen. Ik kan het nog net een eindje van mij vandaan werpen als mij de volgende golf ontsnapt. Gehurkt vraag ik mij af waarom ik ook er van overtuigd kon zijn dat het meenemen van maar een loopbroekje een goed idee leek. Na ongeveer een kwartier doelloos in hurkzit gehangen te hebben (wacht tot het rode licht gedoofd is, er kan nog een trein komen) laat ik de boel de boel en herinner ik mij dat er een kraantje aan de muur zat van de stal van zoëven. Ik loop met het broekje terug naar het licht en was zo goed en zo kwaad als het gaat het vuil uit het textiel. En van mijzelf.

Dan, je hebt weinig keus, trek ik het broekje maar weer aan. Oh langeafstandswandelen is zo ontspannend en vreugdevol.

Even later gooi ik mijn rugzak weer op mijn rug en wankel richting bosrand.


De nacht maakt dat je je gevoel voor richting en tijd verliest. Het lijkt af en toe alsof ik in een totale luchtledigheid loop. Het gaat bijna helemaal automatisch. Mijn voeten voelen of ik nog een pad volg. Totdat… in het pikkedonker naast mij iets voel staan: een gebouw, een object een “iets”. Hoe precies weet ik niet echt. Het geluid is anders, de luchtstroom is anders. Ik sta stil en met mijn hoofdlamp in mijn hand schijn ik naar links. Een verlaten, dichte schuur, groot en donker. Even twijfel ik nog of het wellicht een boerderij is waar de bewoners slapen maar het lijkt een opslagschuur die in totale duisternis aan de rand van het bos ligt. Met mijn lamp in de hand loop ik door tot ik aan de achterkant kom. En daar -ik kan wel janken- onder een metershoog afdak staan tractoren, maai en dorsmachines, aanhangwagens, stapels banden en hooibalen.

En net op dat moment begint het te regenen.

Gered door de bel.

Een steeds harder wordend ruisen klinkt op vanaf het hoge, door houten pilaren ondersteunde, afdak; mijn rugzak glijdt op de stoffig grond en ik leun er zittend tegenaan. Ogen gesloten hoor ik het kletteren en voel de zachte vlagen vochtige wind in mijn gezicht. Uitgeput maar diep dankbaar zit ik een vol kwartier kapot tegen mijn rugzak en staar in de duisternis.

Dan ga ik op onderzoek uit. De enorme schuur staat inderdaad met z’n kont en afdak naar de bosrand, aan een pad dat de scheiding vormt tussen bos en veld.

De machines lijken al een lange tijd niet gebruikt, wat een geruststellende gedachte is: ik kijk niet uit naar een herhaling van mijn ontmoeting van afgelopen nacht. Als ik wat gerustgesteld ben en danig afgekoeld omdat ik nu niet meer beweeg verwissel in mijn vochtige broekje door mijn de lange onderbroek van mijn thermisch ondergoed. Ik trek zoveel mogelijk laagje over mijn bovenlijf, en vouw mijn matje uit. Mijn slaapzak sla ik als een grote stola om mijn schouders terwijl ik heel nauwkeurig en precies al mijn overige spullen weer inpak. Klaar om zo weer weg te kunnen vluchten. De wind en regen maken dreigende geluiden in de schuur en mijn zenuwen zijn zo totaal overspannen dat ik keer op keer rechtop schiet en mij allerlei naderend onheil verbeeld. Als ik op mijn klok kijk blijkt het 3.00 uur te zijn. Ik ben gesloopt en geef op.

Ik trek mijn schoenen uit, rits mijn slaapzak in elkaar en kruip er in. Met mijn hoofd op mijn rugzak val ik in een onrustige slaap. Om het kwartier schrik ik wakker en lig met gespitste oren te luisteren. Dan word ik weer overmand en kan ik mijn ogen niet langer openhouden. Ik droom onrustige dromen van wilde dieren in het bos en sluipende mensen rond mij heen. Ik droom dat er een auto stopt vol boeren die het op mij voorzien hebben.

Ik schrik weer wakker. En stel mijzelf gerust: ik lig half in een bos, van god en alleman verlaten: wat moet een auto vol mannen op deze plek… Maar iets in mij wil niet slapen, wat is droom en wat is werkelijkheid? Wat zijn die geluiden in het oude gebouw dat piept en knarst in de winderige nacht?

Ik dwing mijzelf tot rust en kalmte. Slaap! je moet slapen! Maar dan… Ik schiet uit mijn slaapzak. Ik voel de aanwezigheid van een levend wezen. Geritsel, er breekt een tak. Heb ik mij die auto dan helemaal niet verbeeld? What the fuck is hier in vredesnaam aan de hand.???

Met mijn hart in de keel grijp ik naar de hoofdlamp. Vanbinnen gilt mijn paniek. Wat sluipt daar in het duister?

Mijn bewegen schijnen mijn nachtelijke bezoeker te hebben verrast. Ik hoor plots niets meer. Net als ik staat “de ander” net zo doodstil naar mij te luisteren als ik naar hem. Of het. Dan wint mijn moed het van mijn angst: “Hallo? Jemand da?” Ik richt mijn lamp recht vooruit. In de lichtstraal staat een man. Met een geweer.


De kortsluiting die daarop volgt maakt mij halfgaar. En de meest idiote reactie valt uit mijn mond. “Was machen Sie hier?” hoor ik mijzelf zeggen.

De man tilt het geweer op. Ik ben te verbijsterd om überhaupt nog te reageren.

Schor zegt hij “Füchse”. Mijn hersenen werken op topsnelheid. Füchse? Vossen! Hij jaagt op vossen! What the fuck! Waarom hier? Waarom nu? Ik schat dat het nu 4.30 uur is: het begint al zacht te schemeren in de verte. Dan valt het mij op: dit is een oude man. Een hele oude man. Vijfenzeventig wellicht? Tachtig? Dan valt er een gewicht van mijn schouders. Ik durf nog niet te bewegen maar in verbijsterend vloeiend Duits vertel ik dat ik gisteren “te lang heb doorgelopen om nog een kampeerplaats te vinden en dat ik op weg ben van Trieste naar Monaco en dat… bla bla bla… “Steeds geluid blijven geven” raadde Simone Kleinsma mij ooit aan als ik onverhoopt de text van mijn lied mocht vergeten. Het publiek heeft niets door als je totale jabber zingt. Ze twijfelen eerder aan hun eigen verstandelijke vermogens of de afstelling van hun gehoorapparaat dan dat ze ook maar durven vermoeden dat je volslagen onzin staat te zingen. En het werkt. De man ontspant, en laat het geweer zakken. Ik loop op hem toe. We fluisteren.

Ik vertel hem over mijn reis en mijn voorgenomen plannen. Hij mij over zijn woonplaats, zijn vrouw die nu nog ligt te slapen en de perfecte locatie van de schuur waar wij voorstaan. Hij trekt een oude stoel tevoorschijn vanuit de hooibalen.

“Ik ga hier ’s ochtends vroeg zitten wachten” fluistert hij, “ze komen hier tegenover het bos uit. Als je stil zit kan je ze zo schieten”.

Ik begrijp het. Ik bivakkeer op zijn favoriete jachtstek. Droog en met meesterlijk uitzicht op de bosrand. “Ik ben zo ingepakt” “Laat maar, ik ga wel naar een andere plek”

“Het is geen moeite… werkelijk, ik ben er zo vandoor” bied ik aan. Allang blij dat ik het er levend af ga brengen vannacht.

Dan moet ik eigenlijk keihard lachen. Twee mannen die om half vijf ’s ochtends fluisterend beleefdheden uitwisselen.

En dan wint mijn vermoeidheid het van m’n welopgevoedheid. “Danke!” Fluister ik. “Ich danke Ihnen sehr…” En we nemen als oude vrienden die een geheim delen afscheid. Even later hoor ik zijn auto starten en weghobbelen, het bospad af.


De horizon is rood en blauw, de wolken zijn weggetrokken en met dat het licht aan het worden is verliest de omgeving zijn dreiging.

Ik ben zes en ben naar beneden geslopen omdat ik bang ben voor monsters onder mijn bed. In de keuken krijg ik een kop thee van mijn vader. De monsters zijn opgelost in de veiligheid van het licht en terwijl ik mijn mond brand aan kokendhete glas, schaam ik mij een beetje voor mijn lafheid.


Ik draai mij om. Knip mijn lamp uit. Het is licht en loop terug naar mijn plekje.

Ik kruip in mijn slaapzak en val in een tomeloze slaap.


 
 
 

Recent Posts

See All
40. Under way

29 juli 2020 Krinner - Hoch Frederik. Het is een genoegelijke wandeling. De zon schijnt en we lopen door het sprookjesbos. Gisteren was...

 
 
 
39. Een steen in het water

28 juli 2020 6:30 dichte hut het parmantige heertje De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Of in normaal Nederlands: het...

 
 
 

Commenti


Join My Mailing List

Thanks for submitting!

  • Instagram
  • YouTube
bottom of page