top of page
Search

18. Why god Why...

  • Writer: Marc Krone
    Marc Krone
  • Jan 21, 2021
  • 9 min read

Updated: Jan 23, 2021



Wandelen is vaak gewoon saai. Het is ver. Zelfs als het niet ver is, voelt het ver. En vandaag is het niet anders. Na verloop van tijd wordt het lopen een beetje automatisch. Je gaat cirkeldenken. Je denkt een bepaald iets of zingt in gedachten een aantal frases van een liedje en eindeloze keren herhaalt zich dat. Zo heb ik al wel 414 maal mijn ex de waarheid gezegd, 310 keer “What a Wonderful World“ gezongen. 1030 monologen van Shakespeare gedaan en ontelbare keren vieze korte zelfgemaakte liedjes half hardop geneuried: “Geile grieten, met lekkere tieten, dat wordt genieten let maar eens op… Een broodje kaas met zout erop”.

En dat dan dus 150 maal.

Op de een of andere manier werkt dat als een soort van mantra.

Je bant de gedachten aan je geestelijke pijn uit het verleden en de huidige lichamelijke pijn uit doordat je hersens die infantiele tekst te herhalen. Je lijf gaat zich los bewegen van je jurerende brein en de pijn ligt iets meer ‘op afstand’ terwijl gedachten niet in je hoofd kunnen omdat daar die liedjes al zitten. Het is een kunstmatige opgewekt doe-het-zelf autisme. Ik begin mij, af en toe, af te vragen of ik niet al mijn verdriet en pijn aan het wegstoppen ben. Heel hard vluchten in afmatting en infantilisering omdat je, als je zo moe bent, tot niks meer in staat bent.

Maar tegen de tijd dat ik daar over wil gaan nadenken kan het niet meer: het is ondertussen zo steil geworden dat ik mijn half klauterend via een soort van geul omhoog werk. Door een beekbedding en heel veel los gesteente. Ik raak heel gefocust. Als je alleen loopt ben je sowieso al heel kwetsbaar; maar hier ziet het ernaar uit dat er nauwelijks mensen passeren. Het zal mij niets verbazen als ik de eerste ben dit jaar. Met elke stap wordt het onbegaanbaarder. Ik kruip nu op handen en voeten naar boven. Langzaam is de hellingshoek van 45 naar 60° gegaan. Het is dat ik nog twee minuten geleden een waymark heb gezien anders wist ik zeker dat ik fout zat.

Ik praat nu hardop tegen mezelf. Moedig mezelf aan; vermaan mijzelf als ik iets slordig doe. “Kijk uit stomme lul! Rustig, maak godverdomme geen fouten “

Totale schizofrenie: je kaffert jezelf uit en reageert onmiddellijk schuldbewust als een kind dat met zijn hand in de suikerpot zit. Alles is focus. En plots sta je ook helemaal open. Je registreert het weer, de wind, de kans op regen, de temperatuur, moet ik al iets uit, of aan? De grip onder je zolen. Elke stap is een weloverwogen keuze. Houdt die steen? Kan ik, en durf ik nog terug?

Een grove beginnersfout is net boven je kunnen naar boven te klimmen. En dan vastlopen.

Naar beneden is gevaarlijker en moeilijker dan naar boven. En als je alleen bent kan je je dat soort onzin niet veroorloven. Er is even heel kort weer iets van dat op een pad lijkt, en ik kan half opgericht lopen: een bocht naar rechts, en naar links… en dan… Stopt het pad. Rechts een afgrond, links een rechte wand die vier meter hoger loodrecht wordt en daar tussen in een grijze steenslag met grind. Dit kan niet goed zijn. Ik kijk spiedend om mij heen. “Klim met je ogen“ hoor ik het handboek zeggen. Maar hoe ik ook kijk… nergens een spoor van een pad of een waymark. Ik probeer hoger te kijken. Maar de rest van de rug ligt verscholen achter de bult die voor mij verrijst. De col is, schat ik, nog een dikke vijfhonderd meter ver weg. Ik moet fout zitten.

Ik klauter terug. Tien meter maar. En daar op een uitstekende rots. Staan duidelijk twee kwaststreken: de rood witte markering. En vanaf hier is er geen enkele andere mogelijkheid omhoog.

Geen keus. Dit is het: of terug, (en dat betekent vijf uur naar de hut om via de andere kant deze rug over te komen) of… dit levensgevaarlijke stuk, waarvan ik het einde niet kan zien, in te klimmen, met de kans dat ik mijn poten breken.

Ik check mijn telefoon: heb ik bereik? Als ik val kan ik dan tenminste iets of iemand in het dal bereiken? De 3G ontvangst twijfelt tussen nul en één streepje. In mijn gedachte herbeleef ik een gesprek dat ik drie weken geleden met mijn wandelmaatje Wendy had.

“Neem jij geen In-Reach mee?“ had ze mij gevraagd. (Een In-Reach is een communicatiemiddel met een noodknop die je in geval van levensgevaar kan indrukken. Het apparaat is via satellieten verbonden en heeft daarom altijd bereik. In de rest van de wereld is het standaard uitrusting. In Europa niet, maar met de toename van wandelende yuppen neemt het gebruik ervan hand over hand toe.)

Ik ben fel tegen het meenemen van een dergelijk apparaat, omdat het je onvoorzichtig, overmoedig en gemakzuchtig maakt: je bent eerder geneigd risico’s nemen als je weet dat je op ieder moment een heli kan laten komen om je uit een benarde positie te bevrijden. De reddingsdiensten zijn zo langzamerhand overwerkt door de enorme hoeveelheid ongetrainde nitwits die de reddingsdienst niet zien als een ultiem laatste redmiddel, maar meer als een handig afdalingsalternatief als zij dankzij schromelijk zelfoverschatting- situaties totaal verkeerd beoordelen, of -komt net zo vaak voor- niet de juiste ervaring of uitrusting mee brengen.

Ik wil zo’n ding niet, want juist door het niet bij je te hebben laat je het wel uit je hoofd om onverantwoordelijke dingen te doen. Maar in dit geval maakt het mijn situatie nog net iets ingewikkelder dan het al leek.

Daar is het dan het eerste moment waarop ik een serieus gesprek in de spiegel moet hebben. Totaal eerlijk zijn.

Denk ik dat ik dit kan?

En durf ik dit?

En durf ik het risico aan?

Ik word stil vanbinnen. Mijn lichaam beweegt automatisch.

Blijkbaar heb ik een besluit genomen.

Rugzak af op de smalle richel.

Schoenen met extra sterke dubbele knopen vast. Eén stok kort gemaakt in de zijkant van de zak. Alles aangesnoerd. Vast.

Zak op.

Heupriem snoeistrak.

Borstgordel vast.

De andere kort gemaakte stok aan de rechter pols. Ik loop tien stappen weer omhoog, tot aan de grindval.

Ik weet dat ik twee dingen moet doen nu:

1. Steeds drie ledematen aan de grond houden (daarmee heb je net genoeg grip)

2. Flux doorklimmen. Niet haasten, maar constant blijven bewegen om zo te voorkomen dat een van de steunpunten langer gaat schuiven dan strikt noodzakelijk of verantwoordelijk.

Het wordt een race tegen verticaal wegglijden zonder zekering.

Als je start is er geen weg terug.

Ik kijk het dal in.

Haal adem.

Jank van angst. Mijn hart gaat tekeer. En dan totaal in een geconcentreerde waas begin ik.

Onder mij probeert de berg mij terug het dal in te trekken. Maar als een geit met de duivel op de hielen klim ik. Zelfs als mijn linkervoet uitschiet en ik met mijn knie in de kiezel schiet. “Door!” schreeuw ik tegen mijzelf en terwijl ik het bloed langs mijn scheenbeen voel druipen, grijpen mijn handen klauwend boven mij. Het lijkt alsof ik alleen maar losse grint klauw. Een zee van stenen rolt onder mij uit. Wanhopig vecht ik door. Ik geef alles. Totdat ik vijftien meter hoger op mijn buik op een smalle richel lig. Het snot druipt uit mijn neus op de op het grond en ik hijgen als een bezetene. Dan ontsnapt er mij een hoog scherp Yeehhhhhhiiiiiiiiiiiiaaaaja.

Iets tussen afschuw en overwinning. Twintig volle seconden lig ik met mijn gezicht in grind en vies gras uit te hijgen. Dan sta ik op. En het wonder is geschied: ik sta verdomme op een pad. Een smal pad, maar toch.

Ik zie wat er gebeurd moet zijn hier: een deel van de berg heeft blijkbaar, afgelopen winter, losgelaten en is, met medeneming van het pad, over een hoogte van ongeveer vijftien meter, de diepte ingestort.

Waar ik nu sta is slechts door een haast verticale muur verbonden met het gedeelte hier beneden.

Zo, er is geen weg meer terug: alles ligt nu vóór mij. Trillend van de adrenaline zet ik de tocht voort. Bergwandelen bewijst voor de zoveelste keer een geweldige metafoor te zijn voor het leven: elke stap brengt je weliswaar dichterbij je gedroomde doel, maar tegelijkertijd brengt het je, terwijl er deuren dicht slaan verder van alles wat al geweest is.

Aan mij flitsen tijdens de klim naar de Col de Ombralet, alle voorbije momenten van de afgelopen dagen langs. Mijn vertrek om 5:00 uur uit Amsterdam, Il Giadinetto. Gianpaolo, mijn kampeerplekken, de aardige huttenwaard, de Chinezen, de paddenstoelenzoekers. Tony en Maria, Rudy de Bierrijder, de twee studenten, Bruno en Clara, Mike en de ricotta man. Allemaal zijn ze al verleden…. shit wat heb je weinig tijd. Tien dagen geleden had ik geen idee dat die plekken en mensen bestonden...


Heldendaden geven veel endorfine en dat maak je vervolgens weer hongerig naar meer. Ik fantaseer plotseling over overnachten op toppen en woeste avonturen. En met een zwaar overtrokken ego en geloof in mijn kracht plof ik twintig minuten later neer op de col.


Dat bereiken van uitgebeende wegwijzers blijft toch iets magisch hebben. Ik eet een appel terwijl ik, met mijn Enlightenment Equipment warmte-jasje aan, tegen de stenen lig.

En dan plotseling: breekt de zon door!

Onvoorstelbaar slim georkestreerd lijkt het allemaal. Ik word overspoeld door geluk om niets. Twee stralen zon en een appel tijdens zelf opgelegd marteling, meer is er blijkbaar niet nodig voor geluk op 2000 m.

Ik heb nog een kort gesprek met God en zeg dat haar wegen ondergrondelijk zijn.

Dan betrekt het weer en daal ik af naar het volgende dal.


Hoe ruw en onbegaanbaar de weg omhoog ook was, zo liefelijk is het nu…

Vlinders en beekjes wisselen af met manshoge grassen en terwijl het pad naar beneden meandert, ontvouwt zich een geweldig panorama. Dit wil je zien als je ‘s ochtends opstaat!

Rij na rij lijken de bergen op te lossen in steeds waziger blauwgrijze silhouetten.

Beneden mij ontwaar ik op een moment een vreemde hoop stenen, die, als ik verder afdaal, lijkt te veranderen in een door mensen gebouwde piramide. Ik kijk om me heen. Niets anders dan natuur. Terwijl de Eerste Wereldoorlog op deze grens van Oostenrijk en Italië nooit ver weg lijkt is dit niet echt een plek voor verdedigingswerken. Het is een enorme uit keien opgetrokken driehoekige punt van tien bij tien meter met een van de kanten naar de kloof gericht waar ik nu uit afdaal. Het pad begint te slingeren, ik moet een droog beekje over en dan sta ik op een schitterend uitgestrekt balkon: een ideale schapenweide. De piramide blijkt een uniek, met de hand gebouwde, lawine-wig die de, nu vervallen, alm-boerderij ervóór heeft beschermd in vroeger tijden. Nog nooit zoiets gezien. Waarschijnlijk was het hier vroeger vergletsjerd en lag er veel eeuwige sneeuw in de, op het noorden liggende, vallei. Nu is het gebouw van twee verdiepingen verlaten en nogal vervallen.

Binnen sporen van herders. Een vuurplaats, wat verdwaalde pannen en lange stukken slang die waarschijnlijk hebben gediend om -toen door de opwarming van de aarde de sneeuw hier verdween- water uit een nu eveneens verdwenen beek te halen. Water -of beter het gebrek eraan- lijkt verantwoordelijk voor de verlaten verwaarlozing. Buiten liggen twee grote, in de berg verzonken, rechthoekige bassins, leeg. Het ziet er niet naar uit dat er hier nog iemand leeft.

Waarschijnlijk is de herder die hier in de zomermaanden bivakkeerde gestorven. En door gebrek aan opvolging is de plek voorgoed verlaten. Veel van de tegenwoordige herders in het Alpen gebied zijn vaak Roemenen, Albanezen of Bulgaren. De Italianen en Oostenrijkers hebben ondanks de romantische kijk op het vak bar weinig zin in om in totale eenzaamheid tegen een hongerloontje in regen, hitte en ijzige kou met een kudde door de bergen te trekken. Op de Balkan -waar leven omstandigheden beduidend veel beroerder zijn dan hier- weten de geharde boerenzonen zonder uitzicht vaak de weg te vinden naar west Europese kuddes. Zoals de herder van vanmiddag met zijn donkere Roma trekken.


De plek is een klein paradijs.


Sinds mijn eerste wandeltocht ben ik wel honderden plekken gepasseerd waarvan ik droomde om er te kunnen blijven. Plekken waar ik droomde een klein huisje te bouwen of op te knappen. Vaak compleet met tekeningen en plannen in dagboeken of achterop kaarten.

Maar nu veertig jaar later weet ik dat ik geen setteler ben. Nergens heeft grond zo hard aan mij kunnen trekken dat ik er ben gebleven. Altijd weer het idee dat achter de volgende bocht, achter de volgende berg, in de volgende vallei, streek of het volgende land iets mooiers, iets nog wonderbaarlijkers zou liggen.

Ik heb geleerd dat ik waarschijnlijk thuis ben in mijn reizen en ontmoetingen met anderen. Dat de pijn van afscheid wellicht verworden is tot een verslavende melancholie. Een weemoedige hang naar nieuwe avonturen.

Mijn goede vriend Jasper schijnt ooit tegen een toenmalige vriendin van mij gezegd te hebben toen zij zich beklaagde over mijn weinig ontwikkelde setteldrang: “Ach Marc zal altijd blijven zoeken”.

Saint-Roch, Amen, Colle di Lombardia, Nesso, Ceriana, het zijn maar vijf willekeurige plekken waar ik een huis of ruïne wilde kopen. Een plek om in de natuur te zijn. Thuis te komen. Maar terwijl mijn vrienden en vriendinnen settelden, kinderen kregen en her en der tuinhuisjes en zomerhuisjes kochten in Frankrijk, Italië, Spanje en Tsjechië, leek voor mij steeds meer belofte te liggen in het juist loslaten van dingen. En zo ben ik nu een soort van moderne Lucy Luke die uiteindelijk steeds weer op weg gaat. Ik voel mij godzijdank daardoor niet meer constant wanhopig verdrietig of eenzaam.

Uiteindelijk zijn we allemaal op reis. En kiezen onze bestemmingen en reisgenoten. En ach, ik ben in goed gezelschap: Paustovski, Alexander de Grote, Livingstone. Er is zoveel te zien, zoveel te ruiken, zoveel om verliefd op te worden.

Mijn ziel knapt bijna van schoonheid als ik terugdenk aan het lege Vietnam van 1993, het rurale Frankrijk van de zestiger jaren; de met stoomlocomotieven gevulde Bondsrepubliek Duitsland van voor de ‘Wende’ en het schitterend grimmige Polen onder het communisme.

En deze reis… Hoeveel ontmoetingen, inzicht in verbazing gaan er nog komen?

Zo bang, en toch zo rusteloos.

Ik ben een avonturier ondanks mezelf. Wat maakt het nou toch dat ik niet op deze schitterende plek blijf? Het is hier hemels.

Maar ik kan niet anders. Helaas.

En terwijl de zon haar stinkende best doet er nog iets van te maken, zoek ik de weg die mij verder het dal in gaat voeren.

 
 
 

Recent Posts

See All
40. Under way

29 juli 2020 Krinner - Hoch Frederik. Het is een genoegelijke wandeling. De zon schijnt en we lopen door het sprookjesbos. Gisteren was...

 
 
 
39. Een steen in het water

28 juli 2020 6:30 dichte hut het parmantige heertje De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Of in normaal Nederlands: het...

 
 
 

Comments


Join My Mailing List

Thanks for submitting!

  • Instagram
  • YouTube
bottom of page