34. Hugo snap het...
- Marc Krone
- Jul 19, 2023
- 12 min read
Updated: Jul 20, 2023
Zondag 19 juli 2020

Midden in de nacht is plotseling de angst terug. Ik heb alles overwonnen en lig veilig in mijn bed, vlak bij een hut, dus er is niets om je zorgen over te maken. Ja het is een beetje koud. Maar ik heb al mijn kleren aan en eigenlijk gaat het goed.
Het is wonderlijk dat iets als een verstopte neus golven van claustrofobie geeft in deze situatie. En dat dan meteen weer aanslaat op mijn angstgevoel. Alsof ik nergens naar toe kan.
Ik moet rechtop zitten en tracht mijn ademhaling onder controle te krijgen.
Probeer uit alle macht te mediteren. Of beter wanhopig niet te gillen van gekmakende angst. Eigenlijk wil ik naar buiten, rennen: ontsnappen. Alsof ik in dit tentje opgesloten zit met een uitgehongerde vos die mij tracht dood te bijten.
Ik moet mijzelf de hele tijd hardop toespreken terwijl ik tegelijkertijd omval van moeheid.
Bovendien het regent het dat het giet, dus ik kan helemaal niet naar buiten.
Maar de angst is zo groot dat ik ook bang ben om weer in slaap te vallen. Nu weet ik gelukkig nog in een heel klein hoekje van mijn bewustzijn dat ik gewoon maar een angstaanval heb. Dat ik gewoon in een piepklein tentje op een berg zit. In mijn eentje. Toegegeven, het zijn niet heel kalmerende gedachten maar in ieder geval zijn er nog twee ikken. De ene met de angst en de andere die dat ziet.
Eckhard Tolle had op een moment als dit de epifanie die hem voor eeuwig bevrijdde van angst en vrees. Niet bij mij. Ik leef gewoon door met mijn meerdere ikken. Terwijl dat volslagen lariekoek is natuurlijk. Klein Duimpje die gelooft in zijn eigen sprookje.
Ik zit met mijn knieën opgetrokken en vecht tegen de heftige golven van de tent willen verscheuren, gillen, naakt naar buiten willen rennen en huilen. Hopen dat iemand je in je armen neemt en troost en geruststelling.
Allemaal kinderangsten. Als de doodsangst van een klein jongetje. Basale angst, kaal en zonder maat. En dat -laten we het maar toegeven- is precies de reden van deze reis.
Ik wil oog in oog komen te staan met mijn meest basale angst en kwetsbaarheid.
Maar elke keer dat ik aan de rand ervan sta, weet ik niet of ik wel sterk of moedig genoeg ben. Erger nog… heeft dit allemaal wel zin? Is dit niet gewoon masochistisch geneuzel. En helpt het uiteindelijk helemaal niets?
Na een klein uur lijkt het of ik het beest een beetje de baas word. Hij spartelt nog wel onder mij, maar ik verstevig de nekklem en zijn giftige uithalen worden minder en minder.
Ik ben zelfs te moe om verdrietig te zijn. Lieve God, laat dit alsjeblieft stoppen? Wat heb ik misdaan dat ik dit doormoet?
Ik probeer rechtop zittend een beetje mijn ogen te sluiten.
Hoe kom ik de komende 6 uur door?
6.45 uur.

Ik heb de nacht overleefd. Alles aan en eigenlijk nog koud. Het heeft de hele nacht geregend.
Zelfs terwijl ik dit opschrijf biggelen de tranen weer langs mijn wangen
Op de een of andere manier zijn deze omstandigheden precies wat het beest naar boven brengt.
Heel eng en unsetteling.
En dat weer. Dat het de hele tijd mooi weer is aan den einder.
Letterlijk. Je ziet aan de horizon steeds blauwe luchten en onbewolkte schoonheid.
Het is alsof het universum mij iets wil leren. Heel veel dingen tegelijk. Angst omhelzen. Blauwe lucht hier creëren. Klinkt allemaal heel erg happiness-magazine maar nu ik er middenin zit is het gewoon het zelfde wat de monniken van St. Jan van het Kruis al eeuwen doen.
Niets ontkennen, overal verantwoordelijkheid voor nemen.
Eigenlijk: volwassen worden in de werkelijke zin van het woord. Mijn god, wat hebben wij, zogenaamde volwassene, veel shit weggestopt in allerlei donkere hoeken en gaten.
We zijn vervallen huizen met mooie gevels.
7.30 uur
Iedereen pakt zijn, of haar schoenen. Ik bedenk mij dat ze allemaal een haat-liefde verhouding hebben met die dingen. Ze beschermen; ze knellen, zweten, verwarmen. Allemaal geven ze blaren en drukpunten en iedereen is blij om ze ‘s avonds uit te trekken. Maar je kan niet zonder ze.
Eigenlijk kan je zonder ‘wat dan ook’ in de bergen. Maar niet zonder schoenen.
Het meisje van de hut heeft de mijne met kranten ingepakt en in een droge ruimte gezet..
Kleine dingen
…
Iedere hut heeft een ‘droge ruimte’, een plek waar iedereen aan het einde van de dag zijn natte of bezwete spullen te drogen hangt. Het wordt daar heftig warm gestookt zodat de volgende ochtend alles weer droog is.
Ik laat het aan u eigen fantasie om de geur voor uw neus te halen die daar op een natte vooravond heerst met alle in de hut aanwezige zweetvoeten en oksels.
Meestal is deze ruimte in een soort van bijgebouwtje. Om begrijpelijke redenen. Of bij de voordeur. Dat heb je geen bergschoenen in de rest van de hut.
In de Zollnersee hut, die ik in de eerste week van de tocht aandeed, was deze in de hut zelf. Naast de eetzaal.
Een onbegrijpelijke ontwerpersfout van een architect die blijkbaar nog nooit in de bergen was geweest.
Ik ben nog trillerig van de nacht en rillerig van de ijselijk koude regen en zit wat teutend rond op een stille achteraf plek. Moed op te doen.
Nou mag ik weg, nou wil ik niet.
Ik kijk om mij heen: het is mooi. Dat trekken door de bergen is ziel’s bewegend en vaak ook adembenemend. Maar het is ook pijn en moe en moeite. En vandaag al helemaal.

Het is mooi weer en ik zie een ongewone hoeveelheid mensen het pad afdalen. Ik kijk op de kaart en mijn vermoeden wordt bevestigd: er ligt een kilometer verder een meer met het begin van een weg naar het dal. Dat is dus de reden dat al deze mensen met hun nagelnieuwe spullen hier gisteravond hebben gefeest. Je rijdt vanuit Bressanone in twee uur naar boven, parkeert je je auto, luncht uitgebreid in een van de drie restaurants bij de laatste parkeerplek en loopt vervolgens op je Prada bergschoenen precies twee kilometer omhoog.
Zelfs zonder regenjas kom je nog droog aan. ;-)
Mee lopen in deze zondagochtend optocht trekt niet heel erg. En bovendien. Was daar niet de geheime opdracht van de baard-waard in Porro? Precies! En om daar te komen moet ik niet omlaag maar omhoog. Op de kaart veranderd het pad allengs in een heel dunne stippellijn om vervolgens op 2700 meter uit te komen in iets donkers. Wat dat is kan ik alleen maar raden, maar het ziet er op de kaart al adembenemend uit.
Avanti popoli!
Zondag de 19e boven ergens op de berg.
(Huilen.)
Mij wanhopig en (in tranen) afvragend of mijn keuzes wel de beste zijn. Überhaupt, gewoon, in het leven, nu, op deze weg.
Het is zo ingewikkeld...
Tis zelf gekozen, maar het lijkt de enige weg te kunnen zijn die ik moet gaan. En ik weet niet waarom.
Met een lange stijging ben ik een schitterend halfrond dal gevolgd. Nu sta ik onderaan een loodrechte rotsklim. Stalen kabels en treetjes van gebogen betonijzer lopen zo’n dertig meter omhoog. Boven mij een ultra-smalle doorgang tussen de rotsen. Van onderaf lijkt er nauwelijks een mens door te kunnen. Maar om die te bereiken moet je loodrecht omhoog.
Grepen zijn schaars.
Ik wil niet terug maar mijn lichaam wil niets liever dan dat.
Rugzak af. Alles vastzetten, stokken weg, zo min mogelijk aan.
Ik haal twee keer diep adem.
Dan bedenk ik mij en stuur aan een goede vriendin: “Als je over een uur niet van mij gehoord heb moet je de berg reddingsdienst in Italië bellen. Ik sta voor een ongezekerde klim”. Ik geef de coordinaten door. Snel zet ik mijn telefoon uit. Sorry. Even geen tijd om haar gerust te stellen. Ik moet even mijzelf gerust stellen.
Ik begin te klimmen.
Wat volgt is geweldig. Doodeng, bloedstollend en fantastisch. Met elke te grote stap weet ik dat er geen weg terug is.
Ik onderdruk al mijn twijfels en probeer met dodelijke rust en uiterste precisie de spleet in te klimmen.
Heel vaak moet ik lang zoeken naar de volgende stap. Maar elke keer als ik denk dat ik niet verder kan vind ik weer een uitsteeksel, of minitreetje. “Klim met je ogen, niet met je handen” er vliegen losse delen uit het basisboek alpinisme door mijn hoofd.
Als ik zwetend en hijgend sta uit te puffen half hangend boven de afgrond, moet ik lachen. Kapot en zweverig van zuurstof tekort, terwijl ik met trillende benen boven een potentiële dodelijke val hangt is er ineens het gevoel van lichtheid en bevrijding.
De enge angst van vannacht heeft plaatsgemaakt voor een uitdagende sensuele en verleidelijke angst, een die zich verslavend uitwaaiert door mijn lichaam.
Hier is niets vast, alles is onzeker, zelfs mijn leven balanceert op een smalle richel en juist hier golft een onverklaarbaar geluk en gevoel van onaantastbaarheid door mijn lijf.
Zou het kunnen zijn dat het willen vasthouden aan dingen, mensen en overtuigingen wetende dat die allemaal tijdelijk, onbetrouwbaar en onbestendig zijn mij zo de weg laten verliezen? Daar begint het op te lijken, want hier hangend in het luchtledige, met niets dan wind tussen mij en de dood, waar ik niets te verliezen heb en mijn leven letterlijk in mijn eigen handen ligt, zingt het in mij. Ben ik licht en zonder zorgen. Ineens snap ik mijn hang naar gevaar en uitdaging; het is zijn de momenten waarop het risico van sterven zo groot is dat het de angst voor verlies overschaduwt. Ik sluit mijn ogen en voel de wind op mijn gezicht terwijl ik mijn gewicht om en om verplaats van been naar been en om en om mijn armen uitschudt.
De droevige conclusie van mijn verhelderende gedachten dringt zich op: ik kan niet constant hier blijven hangen… of in welke andere gevaarlijke situatie dan ook: ooit moet je of doorklimmen of loslaten en je te pletter laten vallen.
…

Boven bij de smalle spleet blijk ik er inderdaad niet samen met mijn rugzak doorheen te passen.
Ik wurm mij ternauwernood erdoor en trek de rode Granite Gear als een soort nageboorte door de opening
Licht in mijn hoofd, gek van innerlijke vreugde sta ik te hijgen. Vlak bij alweer een plakette van, alweer, een man die doodgevallen is. En wat gebeurt er? De zon breekt door.
God heeft een enorm goed gevoel voor dramatiek.
Ik geloof dat ik in het dagelijks leven veel te weinig het gevoel heb dat ik een mens ben, een levend wezen temidden van andere levende wezens in werkelijk natuurlijke situaties. Alles waar wij ons in bevinden is geconstrueerd.
Niets is omdat het is, overal zit iets achter. Winkels, webshops... alles heeft een bedoeling, alles heeft “zin”, alles heeft een reden die door mensen is bedacht. Wij moeten zingeven omdat wij mensen zo verschrikkelijk paniekerig zijn in het niet kunnen aanvaarden dat dit hier werkelijk helemaal niets betekent en dat wij dus ook helemaal niets betekenen.
Daarom vergeten we de historie zo verschrikkelijk graag. In Oekraïne zijn in de tweede wereldoorlog miljoenen mensen uitgemoord, gemarteld, verhongerd, kapotgemaakt, met geweerkolven in hun gezicht geslagen, hun ogen uitgelepeld en wij willen ons niet eens herinneren dat het überhaupt gebeurd is. Wij willen ons niet die verschrikkelijke kwetsbaarheid van het mens zijn realiseren.
Dat we gewoon stof zijn in de natuur.
En dat maakt ons verschrikkelijk boos en gefrustreerd over ons bestaan, andere mensen, andere dieren, andere planten of wat dan ook.
Wij zijn een wanhopige soort.
Wij maken een revolutionaire evolutionaire ontwikkeling van het brein door maar zijn daar helaas nog niet op ingericht. We weten bepaalde dingen al, maar sommige dingen kunnen we nog niet bevatten.
We zitten midden in een tijdspad waar we de macht niet hebben om op een menselijke en intelligente manier werkelijk leiding te nemen over ons leven en het leven van anderen Het wonder te laten zijn. We kunnen ons wel bedenken dat het zou moeten en dat het zou moeten kunnen maar we realiseren ons dat we eigenlijk onmachtig zijn en dat maakt ons boos. Mensen zijn boos.
Het is een lastig afklim vanaf de spleet, maar mijn lijf is hijgerig gevuld met adrenaline en mijn geest lijkt zo scherp als een mes. Stap voor stap voel ik elke steen, elke oneffenheid, ieder graspolletje. Ik kan oneindig lang staan op een been zoekend naar de volgende veilige stap. De zon verschijnt en verdwijnt achter kleine bleke wolkjes en diep beneden mij ruist er wind in de struiken met het vermoeden van het verre ruisen van een beek.
De afdaling is overgegaan in een smal stenig pad dat uitgehakt lijkt in de halfronde wand van de berg die iets wegheeft van een enorme uitgedoofde vulkaan.

Het licht is verblindend en ik daal heel langzaam maar zeker totdat ik aan de andere kant van de reusachtige kom zo’n 200 meter lager uitzicht heb over de getande bergrug waar ik overheen gekomen ben. Ik lijk te zweven maar bedenk mij gelukkig dat ik mijn vriendin, die ik waarschijnlijk de stuipen op het lijf heb gejaagd, een berichtje moet sturen dat alles goed is.

Dan even later een wonderlijk houten trap die iets wegheeft van een laag keukentrapje met een een leuning. Je moet eroverheen om over een hoog hek van prikkeldraad te komen. Wat doet dat hek hier zo in de wildernis vraag ik mij af terwijl ik op de hoogste tree om mij heen kijk.
En dan zie ik het!
Of beter ‘hem’: de mysterieuze hut waar mijn bebaarde vriend van gistermiddag het over had. Een aantal honderden meters lager op een reusachtig balkon dat in de halfronde krater lijkt te hagen, ligt een bivak. Een klein houten huisje helemaal bedekt met stenen waar een schoorsteen boven uitsteekt. In the middle of no where, recht op het westen kijkt het een schier eindeloze diepte in gekeerd naar de langzaam dalende zon.
Half dronken van geluk struikel ik naar beneden.

Even later sta ik voor iets dat het midden houdt tussen een grap en een fata morgana. In de totale stilte van de verlaten namiddag ligt op de rand van een afgrond een hutje dat je alleen vindt in sprookjes van Grimm. Voor de lage deur waar een in hout gebrand bordje ophangt met: “Vergiss nicht die Tür zu schliessen” is een bank met tafel getimmerd van waarachter je kan eten of drinken met uitzicht op de zonsondergang.

Het hutje zelf heeft een eenvoudige houten grendel en eenmaal binnen moet ik bijna huilen van geluk en verbijsterende heerlijkheid. Er staat een gasfornuisje, een heuse potkachel, er is een enorm groot bedplateau, kasten gevuld met potten en pannen, bestek en bekers en zelfs een heuse voorraadkast met macaroni, rijst, soepjes, bouillonblokjes, koffie, thee, oplos-chocolade en lucifers. Er hangt een medicijnkastje met schone theedoeken, er zijn hand bijlen en zelfs een heuse gasfles, die na testen halfvol blijkt te zijn.
Een blik op de kaart leert dat hier sprake is van een wonder. De dichtstbijzijnde verharde weg is meer dan twee uur langs onbegaanbare paden. Hoe komen al die spullen hier?
Ik weet van geluk niet goed wat ik moet doen: eerst thee zetten, of stil van het uitzicht genieten, of uitpakken, of dansen of huilen.
Ik loop wat uitgelaten heen en weer en hang mijn natgezwete kleren over de houten reling rond het bivak. Dan zet ik thee en ga stil zitten kijken.
Later kook ik een uitgebreide maaltijd en lees op de wanden over de bouwer van de hut en over de beheerders die na zijn dood voor deze schitterende plek hebben gezorgd. Ja er is er een doodgevallen bij de bevoorrading -iets wat ik mij levendig kan voorstellen. Met alleen met een rugzak lijkt mij de klim naar hier al heftig, laat staan met een losse gasfles op je rug. Er hangt een heuse historie op de muur die mij duidelijk maken dat een zekere Walter Brenninger zich vaak op deze plek terugtrok, en dat die de hut gebouwd heeft. Na hem is deze onderhouden door zijn zoon en vervolgens door een aantal mannen uit het dal, waarvan er nu nog steeds een zorgt voor onderhoud en bevoorrading. Te voet wel te verstaan. Degene die dat nu doet is een zekere Hugo die een lief en levendig briefje heeft opgehangen met regels en verzoeken.
De lichtheid verlaat mij niet meer, vandaag stapelt geluk op geluk.
En als uiteindelijk de zon begint onder te gaan lijkt er voor het eerst sinds het begin van mijn tocht werkelijke rust neer te dalen.
Als ik om mij heen kijk dan is die situatie niets minder dan van een totaal verbijsterende schoonheid.
Dan bedenk ik mij dat waar je ook bent: het feit dat er zon aan de hemel staat, dat er rivieren naar beneden stromen, dag en nacht, dat er gras groeit en dieren geluid maken eigenlijk een wonder is.
Ik kijk om mij heen en zie het voor het wonder dat het is.

Ik bedenk: dit is eigenlijk te groot om te kunnen bevatten. We raken er blind voor.
Ik leef in een mirakel maar noem het “de werkelijkheid” bij gebrek aan begrip. Wij hebben ons verschillende soorten dingen boven ons bedacht om het te verklaren: Goden. Apollo, Zeus, Brahma, Allah, Jaweh, Shiwa, noem ze maar op.
Allemaal uitvindingen van ons, mensen. Geschapen naar ons eigen evenbeeld of schepsels die wij kennen.
Goden hebben een hoofd en benen om rond te lopen, een romp en armen, terwijl, wij zijn de enige soort zijn die dat hebben. Nooit hebben de Goden een lichaam van water en achtentwintig armen van zijde.
Dat bewijst dat de mens, elke keer als hij grijpt naar iets om zijn wereld te begrijpen grijpt naar zijn eigen evenbeeld. Om als houvast iets te hebben wat hij herkent.
In de bijbel staat: God schiep de mens naar zijn eigen evenbeeld. Volgens mij moeten ‘God’ en ‘mens’ omgedraaid in die zin.
De mens schiep God naar zijn eigen evenbeeld, zodat hij verantwoordelijkheid kan afschuiven op een herkenbaar hoger wezen. Maar ook dat hij zijn medemensen samen kan brengen uit naam van het hogere wezen. Kan rusten in de door hem zelf bedachte armen. Kan smeken om vergeving bij de door hemzelf gecreëerde omnipotente godheid.
Want er zitten duizenden voordelen aan een God hebben. Er zitten helaas duizenden opdrachten aan geen God hebben. Wat nou als God dit alles helemaal niet gemaakt heeft? Dat er geen doel is? Geen opdracht is, geen zin. Wat als er geen God is?
Ik kijk de overdonderende schoonheid van het dal in en realiseer mij, dat de enige opdracht die je hebt in je leven hebt is schoonheid te creëren. Schoonheid in harmonie met datgene wat je omringt. Mijn opdracht is dus waarschijnlijk mijn wereld te creëren waar schoonheid heerst. En om dat te kunnen doen, realiseer ik mij, dien ik gelukkig te zijn. Zonder de aanbidding van wat dan ook: Geld, macht, bezit, een persoon, of messias… Dat zijn allemaal op hun beurt goden. Verlies je goden en kijk naar jezelf als mens, alleen op de wereld.
En kijk hoe ik anderen kan helpen datzelfde wonder te ervaren. Als ik dat kan, dan ben er.
Help… En dat realiseer ik mij, dat de bouwer van deze hut Walter Brenninger dat heeft begrepen. En daarom stuurde de baardige waard in Porro mij hierheen: Alsof die kon zien wat ik zocht. En daarom sleept Hugo, de tegenwoordige huttenwaard, elke week een gasfles op zijn rug naar boven om onbekende mensen in de bergen een plek te geven die hij deelt in liefde. Het kan me niet schelen wat Hugo verder doet of wie hij verder is. Hugo snapt het.
Yorumlar