top of page
Search

25. Op de plaats rust.

  • Writer: Marc Krone
    Marc Krone
  • Oct 7, 2021
  • 10 min read

Updated: Oct 8, 2021



Wakker worden in m’n eentje blijft een bezoeking. Ook als het op zo’n schitterende plek is als nu. Ik ben omgeven door naaldbossen en lig in een echt bed!

Maar toch, alleen zijn en eenzaamheid liggen nog steeds dichtbij elkaar.

Ik heb gisteren na de lunch de was gedaan en op bed liggen luieren.

Gian-Paulo laat mij alleen na afscheid genomen te hebben. Het is hartelijk, warm en kwetsbaar. Dan verdwijnt hij de rest van de dag naar Tarvisio. Ik heb het idee dat eigenlijk enorm moet genieten van de omgeving hier, in de tuin moet zitten, moet wandelen. Maar de schoonheid heeft een knauw gekregen.

Ik loop als een vreemde door het curieus ingerichte huis. Alle foto’s lijken na de verhalen van Gian-Paolo een heel andere betekenis te hebben. Alsof je naar oude plaatjes van achter het ijzeren gordijn kijkt: een wereld waarin mensen rondlopen, glimlachen en leven, maar oneindig ver weg. Gian-Paolo op ski's, Gian-Paolo met rugnummers, Gian-Paolo met medailles lachend omgeven door vrolijk kijkende mensen. En foto’s van een een jonge vrouw, ook op ski's, die iets gewonnen heeft. De ontelbare hoeveelheid snapshots, sommigen tegen de muur, andere in lijstjes op buffetten of bureaus of op de rand van de schouw, worden omgeven door een tsunami aan prullaria. Het huis puilt werkelijk uit van de esoterische spreuken, engeltjes van stro, sneeuwschuddertjes, souvenirmagneten, gefiguurzaagde gansjes, en ongebruikte geurkaarsen. Als je zwaar afziend door de bergen ploegt in de striemende regen of de verzengende hitte is er niets waar je meer naar verlangt dan een schoon bed en een douche. Maar omgeven door zoveel bezwerende voodoo wil rust en innerlijke kalmte maar niet echt komen.

Ik hang rond, doe een wasje met het laatste wasmiddel uit een grote lege doos. Het is duidelijk dat deze twee mensen heel moeilijk de eindjes aan elkaar geknoopt krijgen.

Er staat een ontbijt klaar, en een briefje of ik de deur goed wil dichttrekken. Een uur later zit ik in de auto. Ik koop bij een enorme buitensportzaak een weelde aan gasjes, een waterfilter, wat droogvoedsel, en de zoveelste zonnebril.

Het is schitterend weer buiten en een denderende zon staat in het dal. Ik rij met open dak, een wit overhemd en pas gekochte zonnebril langs de slingerende wegen. Het Italiaanse plaatje is compleet.

Mijn alles wil zingen en jubelen maar mijn ziel blijft stokken in mijn keel.

Ik zie mijzelf als een mislukte Macello Mastroianni door dit schitterende landschap zoeven en ik wil eigenlijk alleen maar de hele tijd huilen. Alsof ik een deel van mijn ziel ergens heb achtergelaten, ik niet compleet ben.

Rond 13.30 stop ik in een stadje langs de weg. Ik check mijn mail en lees dat ik toegelaten ben voor de tiendaagse Vipassana retraite in Duitsland eind Augustus. Het is alsof er ter plaatse een golf van spanning en onbehagen uit mij vloeit. Ik heb de afgelopen maanden tot drie keer geprobeerd om een plek ergens in Europa te vinden. Maar op de een of andere manier heeft mijn beschermengel besloten dat het steeds niet het juiste moment was.

Nu dus blijkbaar wel. Ik mag.

Het ondergraaft natuurlijk wel meteen al mijn gemaakte plannen, want met drie weken minder ga ik natuurlijk nooit van ze lang zal ze leven Frankrijk halen. Maar God doet nog een keer zijn verdomde magie en ik probeer voor de zoveelste keer te snappen hoe het precies werkt. Als een jongetje die een goochelaar’s truuk probeert te doorgronden. Het ene moment is de wereld vol angst en dreiging het volgende moment schijnt de zon eigenlijk alleen voor mij. Waarom kan ik mij toch niet losmaken van deze dictatoriale zelfonderuittrekkerij?

Blijven trainen maar, en ondertussen een volwassen gezicht trekken.

Ik blijk voor een leuk klein restaurant te staan en dus: ik tracteer mijzelf op een lunch. En als die niet geweldig blijkt te zijn voel ik mij toch geweldig. Ik mag (nou ja mag, ik moet) tien dagen mijn mond houden in voormalig Oost-Duitsland (what’s new zullen we maar zeggen) en tien uur per dag mediteren. Vier uur ’s ochtends op, half tien ’s avonds naar bed en verder niets. Niet lezen, niet schrijven, geen sex, geen oogcontact. Tien dagen in volledige afzondering met jezelf. Dat wordt dan dus het kwadraat van wat ik nu aan het doen ben… Ik voel mij meteen beter. Hahahahahah

Eindelijk tijd om te leren dat hoe ik mij voel eigenlijk niets uit te staan heeft met hoe het werkelijk met mij gaat.

Na de matige lunch rij ik in opperbeste stemming in één streep door naar Sillian.

Daar vecht de kleine Roadster wanhopig gierend zich een weg naar boven.

Als ik laat in de middag weer op 2000 meter de alm oprij is het net of ik thuiskom. Philip begroet mij als een oude bekende.

Natuurlijk kan ik hier blijven slapen! En hij wijst mij een geweldige grote spartaanse kamer

waar ik al mijn spullen op het bed gooi. Ik stap het balkon op en de daverende stilte omgeeft mij. Als aan de grond genageld kijk ik naar de zachtkolkende avondlucht die kleuren tovert. Het is of je de stilte kan horen.


Beneden eet ik een eenvoudige pannekoekesoep en een Oostenrijks nonsens gerecht. De gelagkamer is van een intense truttigheid en aandoenlijke kaalheid. Ik ben in een eenvoudige hemel geland. Alles waar mijn vader tegen was en verafschuwde (vanwege zijn oorlogsverleden) omarmt mij hier.


Mijn vader was een heftig exuberante man. Die op zijn 30e zijn lange zwarte haar plotseling grijs zag worden en sinds dat moment kortgeknipt als een soort van George Clooney van de lage landen door het leven ging. Een luidruchtige charmeur die met rode badstof sokken op zijn schitterende Engelse legerfiets de Bohemien uiting.

Bob, of beter Johan Frans was een redelijk bekende Amsterdammer. Maar ach, laten we eerlijk zijn in de vijftiger jaren was Amsterdam een dorp en kende iedereen elkaar. Dus bekende Amsterdammer was je al snel. Mijn vader had -net als mijn moeder trouwens- twee verschillende voornamen. Een werkelijke naam die niemand kende en die hij nooit gebruikte: Johan Frans, en zijn dagelijkse naam: Bob waar ook wij, zijn kinderen, hem mee aanspraken. Dit was omdat zijn moeder, de immer manisch-depressieve joodse Bets Bas, toen zij zwanger was, van oudoom Frans een aanbod kreeg dat ze niet kon weigeren.

Frans beloofde haar, als zij haar zoon naar hem zou vernoemen, zij het 80 delig porseleinen servies zou krijgen dat ze zo dolgraag wilde.

Bets verloochende haar Joodse afkomst niet en stemde toe. Ze liet de jongen bij de burgerlijke stand inschrijven als Johan-Frans Krone, incasseerde het servies, en noemde hem vanaf dag één gewoon Bob: de naam die zij in haar hoofd had.

Mijn vaders generatie was zwaar beschadigd de oorlog doorgekomen en Amsterdam was daarna verdeeld in twee groepen: de “goeien“ en de “slechten“. En mijn vader had een feilloos kompas voor wie waar thuishoorde. Vandaar dat de frietkraam van Appie Langereis die op de kop van de van Baerlestraat en de korte Vossiusstraat zat verboden gebied was. Een NSB-er.

Nou had de ijs- en patatboer inderdaad allerlei heftig nationalistische gedichten op zijn kraam hangen vol van opgeblazen negentiende-eeuwse retoriek en was hij een notoire kinderhater. Dus fout was hij sowieso. Doch mijn moeder kneep nog wel eens een oogje dicht en schoof ons in vette tijden af en toe een dubbeltje toe waarna wij een schuldoverladen ijsje aten bij de zure man. Behalve dat je niet naar Appie mocht mocht je ook niet naar Spanje of Griekenland, en natuurlijk bleef Duitsland ook gewoon verboden gebied. Als wij in de nachttrein op vakantie gingen, (wij hadden geen auto, want mijn vader was vanwege een ruzie met zijn rij-instructeur ooit op het Weteringplantsoen uitgestapt en had zichzelf bezworen nooit meer een auto te besturen, want alle automobilisten waren “klootzakken”) dan bleef hij de hele nacht strak verzenuwd rechtop in het gangpad zitten tot we Duitsland door waren. De oorlog had duidelijke sporen nagelaten. En had ons, kinderen, van stevige tweedehands vooroordelen voorzien.


Vanuit de ultrabasale kamer met uitzicht op het dal op de eerste verdieping van de Almboerderij zie ik in de paradijselijk rustige dagen die volgen de meeste schilderachtige wolkenpartijen en onweersbuien langstrekken. Soms zit ik wel een uur naar het traag bewegende Turner schilderij te kijken. Gedruppel, vogelgeluiden en geruis in de onafzienbare wouden onder mij.


Met om 22:00 uur kleine beverige lichtjes die aangaan in de diepte.

Ik mediteer en schrijf, en eet de minuscule kaart leeg. Eenvoudig boerenvoedsel.



Overdag lopen er wat verdwaalde wandelaars langs op weg naar de top boven ons. Zo nu en dan arriveert er met een terreinwagen een groep om te lunchen. Dan is er even leven en lawaai op het terras vóór dat overdag, af en toe tussen de weifelachtige buien, plots in een verzengende bergzon ligt. Het is dan ineens keihard zomer en blonde middelbare mannen slaan met Germaans gusto grote hoeveelheden bier naar binnen, vergezeld door veel te vette worst en knödel.


Philip is een gedroomde waard. Hij schijnt met iedereen een gezamenlijk gedeelde interesse te hebben. Hij kan praten, hij kan luisteren, en hij heeft een onfeilbaar gevoel voor de noden van zijn gasten. De terrastijgers worden vergast op bergverhalen en de laatste nieuwtjes. Mij laat hij met rust.

‘s Avonds als de kou ons naar binnen heeft gedreven serveert hij mij en het hoekige echtpaartje, dat op de avond na mij verscheen, in de serene rust van de gelagkamer de onontkoombare frittata-soep en de rösti-gerechten.

Philip is op zeer innemende manier jaloers op mijn tocht. Maar is ook diep verbonden met zijn -zo blijkt- zelfgebouwde herberg. In de licht filosofische gesprekken die wij hebben is er een soort van verbondenheid. Alsof we elkaar al heel lang kennen. We hebben het over angst en verlies. Over hoe je keuzes je leven bepalen, maar hoe je diep van binnen nooit echt verandert. Hij is met zijn heftig Oostenrijkse tongval en bergachtergrond verbazingwekkend zacht en mild. Geen van mijn vooroordelen over de Oostenrijker als kortzichtige ultrarechtse azijnpisser krijgt vaste grond. We drinken samen nog een glas en ik ga naar bed.


Weer liggen alle onderdelen van mijn uitrusting in slagorde op het tweede bed in mijn kamer. Er ontstaat naar verloop van tijd een soort van erotische liefdesband met je uitrusting op zo’n lange tocht. Waar Tom Hanks in “Cast Away” tegen een voetbal praat, praat ik tegen mijn tent: “zegt wat maak je me nou, ben je nou helemaal gek geworden?“ als ik tijdens een enorme regenbui plotseling minuscule druppeltjes op mijn lijf voel.

Ik denk dat ik gek geworden ben als ik een aantal dagen geleden in mijn bed lig, maar de volgende ochtend ontwaar ik toch echt een serie ultra kleine gaatjes in het waterdichte tentdoek. Ik breek mijn hoofd over dit mysterie, en dan plotseling bedenk ik:

Twee jaar geleden loop ik met mijn eerder genoemde vriend Frank in de Pyreneeën.

Overigens de slechtste-weer-vakantie ooit: eenentwintig dagen waarvan twintig dagen regen. Ik heb een foto van buienradar waarop geheel Europa wolkenvrij is behalve een

minuscuul plekje in het zuiden van Frankrijk…. precies: daar waar wij waren!

Enfin op de twintigste dag terwijl we tien meter van een, door de mist totaal onzichtbaar geworden, meer stonden, besluit Frank om op de oever een kampvuur te maken.

De nattigheid had ons behalve uitgeput ook totaal afgestompt. We schijnen drie weken lang geweldige vergezichten en monumentale bouwwerken van Vaubin gepasseerd te zijn waar we niets van hebben meegekregen. Ik had net zo goed op vakantie kunnen gaan naar een lekkende sportschool om met ogen dicht negen uur per dag op een loopband te sjokken.

Maar op die bewuste laatste dag, waarop ik de hele tijd mijn decorontwerper telefonisch moest bewegen om niet de naderende productie te verlaten, terwijl er natuurlijk nauwelijks ontvangst was in de bergen, en we fout liepen, en we in een helse ravijn gevangen leken… op die avond van die dag dus, stookt Frank een groot kampvuur in de hoop het één keer deze reis niet koud te hoeven hebben.

Dat mislukte overigens overtuigend omdat je benedenwinds weliswaar in een verzengende hitte van het laaiende vuur stond maar ook in de, door vochtigheid veroorzaakte, ondoordringbare vette rook. Bovenwinds was het door de snijdende wind gewoon nog steeds onder nul. Dus de hele exercitie leverde niets anders op dan:

- een geblakerd kampeerpannetje.

- een volledig naar Oost-Duitse bruinkool meurende uitrusting.

Maar nu blijkt bovendien dat het vuur nog een onprettig bijproduct te hebben gehad. Het natte hout knetterde dusdanig dat er een minuscule vonkenregen richting tent werd geblazen. Dat hadden wij niet door want de rook en de mist waren zo ondoordringbaar dat we zelfs de tent nauwelijks konden terugvinden.

Nu echter, drie jaar later, blijken er een dozijn minuscule brandgaatjes in de tent te zitten. En door die bijna onzichtbare gaatjes druppelt het nu speldenprikjes op min gezicht tijdens hoosbuien.

Het alleen zijn maak je een beetje autistisch.

Maar ook extreem gevoelig. Ik sta de afgelopen dagen regelmatig te janken van volheid.

Een groot misverstand is dat alleen hiken eenzaam zou zijn. Het is juist het tegenovergestelde van dat. Je voelt je vooral eenzaam als je weer in de volle bewoonde wereld komt. En daarmee komt ook een heel naar trekje van mijzelf naar boven: een onweerstaanbare neiging om te oordelen. Alleen in de bergen is het, hoe hel de omstandigheden ook zijn, eigenlijk altijd makkelijk.

Niets of niemand om je aan te spiegelen.

Alles is, niks doet.

Maar het leidt ook tot stompzinnige zelf overschatting en licht Messias syndroom. Eenmaal terug in de bewoonde wereld manifesteert zich dat in heftige veroordeling van de omringende menselijke tuttigheid en het ondraaglijke materialisme dat je tegemoet schreeuwt.

11 juli 2020

Af en toe kan je zo gelukkig zijn. Ik hang na een dag van schrijven en nixen in de Almhut. Er wordt gepraat, en ik zit met mijn rug tegen de kachel slechte weerberichten op te pikken. Er wordt gebabbeld. Er is eigenlijk niets aan de hand. Ik zit achter een glas Grüner Veltliner naar buiten te kijken.



De sfeer geeft een een korte opluchting van totaal in het nu zijn.

Kijkend om mij heen realiseer ik mij dat ik voor de verandering nu eens totaal gelukkig ben in deze rust en kalmte.

Even verderop in de gelagkamer zit de woest aantrekkelijke 18 jarige zuid Europese herder die dagelijks aan het eind van de dag op zijn brommer hiernaartoe rijdt. Slim, zou ik ook doen als ik de keuze had tussen de natte berg en deze oase. Er is natuurlijk nog een reden dat hij hier niet weg te slaan is: het meisje dat helpt in de keuken, en dat overdag schuw als een een jong hertje probeert zo min mogelijk contact te hebben met de gasten kruipt ’s avonds na haar dienst uit haar schulp en verschijnt meteen als ze de knetterende motor van de jongen hoort. Dan loopt ze naar buiten en ontmoeten ze elkaar aan het begin van het pad. Onhandig genoeg ligt dat recht in het zicht van de voordeur, maar dat schijnt ze niet te deren. Ze kunnen uren achtereen in onhandige paringsdans te staan kletsen in de natte avondmist. Als ze even later na hem binnenloopt kruist mijn blik de hare voor een kort moment. Er is niets over van het schuwe meisje: een hooghartige afstandelijkheid spettert uit haar ogen:

“Hoe durf je naar mij te kijken! Mijn hart behoort de herder toe.” lijkt ze mij toe te bijten.

En ze gaat zitten.

En getweeën, dicht tegen elkaar aan op een van de banken bij de tafels tegen de muur, fluisteren ze mijn achtergrondmuziek voor de avond.

Terwijl ik dit schrijf heb ik hele kleine angst oprispinkjes. Kleine “wat nu” en “wat als” momenten. Het is alsof de voorkant van mijn ziel openligt. Ik ga mijn 3e nacht op de Alm in. Dat is dan vijf nachten niet op de berg…

Vanaf morgen is mijn huis vrij in Amsterdam en kan ik terug. Ik moet er niet aan denken! Hier en nu zijn zonder dat ik veel lawaai maak gaat steeds beter. Er is daardoor steeds meer lege ruimte. Het is ook wel eng. Maar ik houd mij staande, beter dan ik had verwacht.

Ik ga zo lekker vroeg slapen. Ik begin geloof ik uit te rusten.

De laatste grote angstaanval was precies twee weken geleden.



 
 
 

Recent Posts

See All
40. Under way

29 juli 2020 Krinner - Hoch Frederik. Het is een genoegelijke wandeling. De zon schijnt en we lopen door het sprookjesbos. Gisteren was...

 
 
 
39. Een steen in het water

28 juli 2020 6:30 dichte hut het parmantige heertje De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Of in normaal Nederlands: het...

 
 
 

Comments


Join My Mailing List

Thanks for submitting!

  • Instagram
  • YouTube
bottom of page